De vroegste geschiedenis van het dorp is nauw verbonden met vervoer over water. Aan de oever van de Boarn legden schepen en scheepjes aan. Dit stukje kade heet nog steeds de Opslach, oftewel een laad- en losplek aan het water. Vroeger ging vrijwel alle vervoer, van goederen, vee en mensen, via de Boarn. Al in de 18e eeuw had het dorp per zeilschip een eigen bodedienst op Sneek, Joure en Leeuwarden. Vele jaren later kwam de Jirnsumer stoomboot, die hier zijn aanlegplaats had. Tot halverwege de 20e eeuw was de kade nog in gebruik voor vracht, maar toen ging het meeste vervoer al over de weg.
Aan de overkant van de rivier, op een strategische plek, stond de Douwemastins. Ooit telde Friesland wel duizend stinzen, maar die verloren rap hun betekenis toen er kanonnen kwamen. De adellijke familie Douwema speelde hier in de middeleeuwen een belangrijke rol. Hun stins was één der laatste bolwerken die de definitieve vestiging van het centrale gezag in Friesland (onder Karel V) in de weg stonden. Een bloedige verovering in augustus 1516 maakte daaraan een einde: tien mannen werden opgehangen aan de toren van de stins en 17 onthoofd op de binnenplaats. Daarna staken de aanvallers het dorp in brand.
Achter de stins stond een boerderij met slotgracht, waarvan de restanten nog zichtbaar zijn. Deze boerderij heet Ludringa State, in 1476 geschreven als Luyweringa-gued. Boate Idses Nijdam, eigenaar van Nijdamstra State, kocht hem in 1713. Zijn achterkleinzoon Klaas Cornelis Nijdam werd hier boer in 1800 en zou de rijkste man in de wijde omgeving worden. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten in het Fries, zoals de gebroeders Halbertsma uit Grou dat toen ook deden. Een deel van Nijdam’s dichtwerk is bewaard gebleven.