Jelle van Dijk 1849-1933

Uit het leven van timmerman Jelle van Dijk (1849-1933)

Eén van de oudste huizen van Irnsum werd bewoond door het gezin van Jelle van Dijk. Dit huis (Rijksweg 174) werd tussen 1775 en 1780 gebouwd. Volgens een kaartje uit 1791 was dit toen het laatste huis van het dorp, aan de zuidkant. Nog steeds draagt het huis de sporen van een ver verleden, zoals een gangetje met een afstap. Vroeger hadden veel huizen aan deze kant van de straat zo’n voorziening, teneinde het hoogteverschil te overbruggen. Ze waren namelijk als dijkhuisjes tegen de vroegere Himdyk aangebouwd. De dijk werd later een straatweg, maar in het Fries bleef het “de dyk”.

Zoals veel andere oude huizen aan de westkant van de Rijksstraatweg (de dorpsstraat) had nummer 174 het recht van stalt. Dat betekent dat de bewoners, via een steeg aan de overzijde van de straat, vrije toegang tot de Boorne hadden. Vroeger werd namelijk de was op het stalt gespoeld en tijdens droge zomers (als de regenwaterput droogviel) leverde de rivier het drinkwater. Bovendien vond tot het midden van de 19e eeuw vrijwel alle vervoer over water plaats, zodat een eigen aanlegplek erg handig was.

In 1829 kwam het huis in het bezit van de familie Van Dijk. Op 23 november van dat jaar kochten Jelle Johannes van Dijk en zijn vrouw Hiltje Ruurds Douma “die geen schrijven geleerd heeft”, het huis voor 500 gulden van landbouwer Minne Meintes Boersma en Lysbeth Jacobus, echtelieden te Rauwerd. Het betrof een onderhandse verkoop, die gesloten werd ten huize van Jan Tjallings Jorna, kastelein te Irnsum. Een van de getuigen was Jentje Johannes Kuipers, “bediende van politie te Irnsum”. Over het recht van stalt werd vermeld: “de opslag van dit huis is tussen de huizen van Doeter Roemer en de weduwe Evert Sjoerds Hoekstra naar de Boorn”.

De tweede generatie die het huis bewoonde was dochter Wikje van Dijk (geboren in 1824). Zij trouwde op 19-5-1848 met Bouwe Oepts van Dijk, geboren in 1813 of 1814. Gezien het leeftijdsverschil is het mogelijk dat Bouwe eerder was getrouwd en dat zijn eerste vrouw jong overleed. We weten het niet. Wel weten we dat hij stierf hij op 39-jarige leeftijd en dat zijn vrouw Wikje enkele jaren later (in 1859) hertrouwde met Meinte Jans Boersma.

Jelle van Dijk, de zoon van Bouwe en Wikje, werd geboren op 8 augustus 1849 in dit huis dat hij later zou erven. Hij werd timmerman en had in de schuur, half achter het huis, zijn timmerwinkel. In de meimaand van het jaar van de drie krakelingen (1888) trouwde hij met Marijke Postma, geboren 27-3-1862 te Haskerdijken. Zij was een dochter van kastelein Age Postma, de eerste uitbater van Café de Twee Gemeenten aan het andere einde van het dorp.

Voor de huwelijkssluiting van Jelle en Marijke berekende het gemeentehuis van Rauwerd fl. 6,10, terwijl het trouwen in de kerk fl. 11,- kostte. Voor hun was het kerkelijk huwelijk “het echte” en het burgerlijk huwelijk eigenlijk “een formaliteit”. De trouwschoenen van de bruidegom werden voor 5 gulden geleverd door schoenmaker en dorpsgenoot Geert Ybes van de Bosch. De gouden ringen hadden fl. 10,50 gekost en de bruid kreeg een paar gouden oorbellen ter waarde van fl. 2,75.

Het is allemaal nauwkeurig vastgelegd in de bewaard gebleven notitieboekjes van Jelle van Dijk. Hierin schreef hij ook de namen van degenen die een uitnodiging kregen voor de bruiloft. De kosten van 300 trouwbrieven en 200 postzegels bedroegen 5 gulden. Nieuw huisraad werd eveneens aangeschaft, zoals 6 nieuwe stoelen voor fl. 16,50, een kleine tobbe voor 3 gulden gekocht bij Noldus (Arnold) van Balen en “1 nieuwe kachel met pijp” voor fl. 19,00. Schilder Sybren van Balen verrichte verfwerk, waarvoor hij fl. 8,90 in rekening bracht.

Nog enkele voorbeelden van uitgaven voor de huishouding, in de jaren 1888 t/m 1891: 3 korf Pruisische aardappelen fl. 5,55 / 2.000 turf B. v/d Schuit fl. 11,50 / hoofdelijke omslag fl. 6,30 (belasting) / een nieuwe pet fl. 1,25 / brandassurantie fl. 1,15 (bij Brandwaarborg Wirdum, oftewel OBAS) / Zandstra horlogie fl. 2,10 / Eelke kistje sigaren fl. 1,60 (Eelke Postma, de broer van Marijke, was de tweede kastelein van de Twee Gemeenten) / zitplaats in de kerk voor Marijke fl. 6,50 / zitplaats voor mij in de kerk fl. 7,00.

Jelle en Marijke waren katholiek en in hun tijd werd verwacht dat mensen, als ze het zich konden veroorloven, betaalden voor een vaste zitplaats in de kerk. De mooiste plekjes waren uiteraard voorin en de armen konden helemaal achteraan aanschuiven.

Timmerman Jelle Van Dijk heeft zijn huis ingrijpend veranderd, door er een stuk naast te bouwen (aan de zuidkant) en vervolgens het geheel op te splitsen in twee woningen. Zelf trok hij met zijn gezin in “de aanbouw”, waar de werkplaats achter stond. Het oorspronkelijke huis werd voor 80 gulden per jaar verhuurd aan zijn vriend Geert van den Bosch. Deze had naast de schoenmakerij een barbierszaak, waar de mannen van het dorp zich konden laten scheren voor 3 centen.

Bij een verbouwing in 1985 werd door kleindochter Gine Dijkstra het oude huis grotendeels in oude staat teruggebracht. Om meer daglicht in de kamer te krijgen werd het aangebouwde deel afgebroken. Daarbij kwamen kranten uit 1889 tevoorschijn; vermoedelijk heeft pake Jelle in dat jaar (of kort daarna) de aanbouw gemaakt. Van binnen is het oorspronkelijke huis nog steeds grotendeels origineel, met onder meer een houten kamerwand met bedsteden. Het verfwerk is volgens een oud procédé aangebracht, waardoor gewoon vurenhout net eikenhout lijkt. Kenmerkend zijn ook de antieke houten bekleding van de schoorsteenmantel, de lage deuren en rood met zwart geverfde trappen.

In zijn werkboekjes noteerde Jelle van Dijk al zijn uitgaven en verdiensten. Hij werkte als timmerman (o.a.?) voor aannemer Riemersma. Doch kennelijk had hij ook wel eens eigen klanten, want in februari 1893 had hij met ene Takoma een klus “kozijn met ramen en blinde” aangenomen. In dat jaar bedroeg zijn uurloon 12 cent (75 uren fl. 9,00, in week 30 mei 1893). In zijn boekjes noteerde hij ook zaken als “voor de baas opredden” (werkplaats opruimen), “zaag vijlt” (gemiddeld ½ uur), “slijstok voor de baas”, “de sleed hersteld” en wanneer hij een nieuw potlood of gereedschap van de baas kreeg.

Meestal maakte Jelle werkweken van meer dan 70 uren. Tussen 9 december 1896 en 6 januari daarop had zijn huishouding geen inkomsten omdat hij de griep had. De eerste week daarna werkte hij 25 uren en de week daarop 39. Korte tijd later was hij weer de oude en maakte hij werkweken van soms wel meer dan 80 uren. In februari 1912 noteerde hij “in de rug gehad, 4 weeken thuis”. Zo nu en dan kreeg hij wel eens de griep, doch op 65-jarige leeftijd werkte hij gemiddeld nog meer dan 55 uren per week.

Dingen die een timmerman vroeger maakte of repareerde…

De boeren waren belangrijke klanten voor de timmerman. Voor hen maakte Jelle dingen als: barten, hokken, putluiken, tiksels, pompen, drinkgoten, henneloop, paardenstal, bollestaldak, kroode (kruiwagen), hekkelstok, ladder, varkenshok, zetpaal, homei, gierbak, stek, berrie, damlegger, koebarte, donghek, emmerbank, tijmpaal, schoffel en trog.

De timmerman speelde een belangrijke rol voor allerlei klusjes en reparatiewerk. In de boekjes van Jelle staan dan ook tafels, stoelen, deuren, deurkrukken, zonneblinden, leuningen, trappen, dorpels, bedsteden, droogrekken, waslijnpalen, konijnenhokken, gordijnroeden, stoven, luiwagenstelen, bijlstokken, hobbelpaarden, kachelbankjes, kerkladders, grafpalen en schoolborden.

Voor de boterfabriek in het dorp timmerde Jelle van Dijk onder meer stellingen, deksels, vaten, sleden en bakjes. Ook werkte hij aan boten, schouwen, pramen, schiphuizen, roeiriemen, loopplanken, bootsteigers en “stalten” of “stappen”.

Uit de notities blijkt dat het onderhouden van de talrijke watermolens rondom het dorp misschien wel de belangrijkste inkomstenbron voor de timmerman was. Immers, vrijwel alles was van hout en aan slijtage onderhevig. Er ging nogal eens wat kapot. Vooral als het had gestormd zat Jelle soms weken achtereen in het “molenwerk”. Hij noteerde hoe lang, voor wie en waaraan hij werkte. Een greep uit de diverse onderdelen die hij repareerde of verving: molenvang, molenrad, molenas, molenkammen, molehekken, molenroede, molenkruis en molenstalt.

De Miedmolen was een van de molens die baas Riemersma in onderhoud had. Ook de molen van Durk Ates (de Klaver) komt regelmatig voor in de notitieboekjes. In januari 1918 kreeg de molen van Schoustra een grote onderhoudsbeurt, onder meer een nieuwe schroef. Jelle besteedde er maar liefst 145 uren aan. Toen op 24 april van datzelfde jaar de bliksem insloeg kon hij weer helemaal opnieuw beginnen. Tot ver in de zomer is hij er mee bezig geweest.

Als timmerman deed Van Dijk ook niet alledaagse klussen, zoals het maken van een sekreet (poephuisje), een doodskist of het werken aan telegraafpalen (november 1911) voor de gemeente.

Het uitsteken en binnenhalen van de vlaggen op de kerktorens verzorgde hij eveneens. Bijvoorbeeld op 24 mei 1909 ter gelegenheid van het Julianafeest en in 1913, toen het onafhankelijkheidsfeest werd gevierd omdat Nederland 100 jaar bevrijd was van de Franse overheersing. Op 9 augustus 1913 was hij 4½ uur in de weer met de vlaggen voor het feest van de boterfabriek, ter gelegenheid van het 25 jarig bestaan.

Het echtpaar Jelle en Marijke kreeg vier kinderen: Wikje Maria (geb. 1889), Age (geb. 1890), Regina (geb. 1892) en Helena Maria oftewel Hiltje (geb. 1894).

De “doctor rekening” voor hun eerste dochter bedroeg drie rijksdaalders en voor vijf gulden werd een wieg aangeschaft. Hun jongste dochter werd vernoemd naar haar overgrootmoeder Hiltje Douma, die in 1889 overleed nadat ze de leeftijd van 92 jaar had bereikt.

Schoenmaker Geert v/d Bosch huurde het “noordelijke huis” tot 1924. In dat jaar trouwde namelijk dochter Wikje van Dijk met Rintje Lolkes Dijkstra en zij trokken in deze woning.

Jelle van Dijk verdiende niet alleen als timmerman de kost. Naast het oudste gedeelte van zijn eigen huis verhuurde hij een aantal eenkamerwoningen op de Pôle. Zo had hij in 1890 huur ontvangen van 7 personen, te weten: Sipke Visser, Lijkele Nijholt, Jan Zweitser, Teake Adamse, Klaas Strikwerda, Doeke vd Weide en Jelle Advokaat. De huursom van gemiddeld fl. 30,- tot fl. 35,- op jaarbasis werd geïnd op 12 mei en 12 november, maar sommigen betaalden in kleinere termijnen.

In 1921 moest Jelle van Dijk een paar van deze huisjes verkopen om een medisch specialist voor zijn zieke dochter te kunnen betalen. Zo ging dat in die dagen, toen er nog geen sociale voorzieningen en verzekeringen tegen ziektekosten waren.

Jelle van Dijk overleed in 1933 op 84-jarige leeftijd. Zijn vrouw Marijke, die 71 jaar werd, stierf amper een maand later op 17 december. Hun dochter Hiltje van Dijk (die gewerkt heeft op het naaiatelier van Sjouke de Zee & Zoon) bleef in hun huis wonen. Dit was het “zuidelijke” huis, dat na haar overlijden is afgebroken.

Het resterende, oorspronkelijke deel van het huis bleef van 1829 tot op vandaag in de familie en werd achtereenvolgens bewoond door kleinzoon Jelle Dijkstra en daarna door zijn zuster Gine Dijkstra. Enige jaren geleden heeft de 6e generatie het huis overgenomen. In 2029 hoopt de familie de 200 jaar vol te maken…

Bron: Kranteknipsels en plakboek van Mevr. Gine Dijkstra.