Pleats van Brunia te Flansum

Boerderij te Flansum – Rauwerd SC-32

Grootte en ligging

Vanouds een relatief kleine boerderij, met 35 pdm eigen land. De boerderij staat aan de vaart te Flansum. Op de kadastrale kaart van 1832 is een langhuis met uitbouw herkenbaar. In het lage midden van Friesland kwam dit boerderijtype vaak voor. Later tijdens de 19e eeuw is het gebouw vervangen door een stelp. In 1935 kwam er een uitbouw aan het woongedeelte en sinds 1965 is het een overdwars gebouwde kop-hals-romp.

Eigenaren vóór 1640

Volgens het stemregister was in 1640 jonkheer Hector van Albada uit Poppingawier de eigenaar. In 1580 maakte Hette Albada zijn testament op (bron: huisarchief Liauckemastate T311 981) en na zijn overlijden (1587) volgde in 1598 de verdeling der nalatenschap door zijn weduwe Tyets Jelledochter en hun kinderen (T311 982). Zoon Pieter van Albada erfde o.a. 18 pdm land in de boerderij van Dirck Jansz en 18 pdm in de boerderij van Symon Jansz, beide te Flansum. De weduwe Tyets Jelledr. kreeg een rente van twintig goudguldens uit de 18 pdm land die door Simon Jansz gebruikt werd. Ook de andere kinderen erfden boerderijen en landerijen, vooral bij Poppingawier en Terzool.

In 1606 (RA RAU A4 227v) koopt dr. Gysbert Bouricius, advocaat voor het Hof van Fryslân, de helft van een sate (plus daaruit een rente van 1½ goudgulden) ‘opde gebuyrte van Flansum’ van de erven van Bauck Ruyrdts. Pieter van Albada en zijn vrouw Sophia gaan hier niet mee akkoord, omdat zij recht hebben op een geërfde rente van 50 stuivers uit deze boerderij. Uiteindelijk neemt Pieter de koop over, vermoedelijk omdat die na het geschil aan hem is toegewezen. We zagen hiervoor dat hij al 18 pdm van zijn vader gekregen had. Met de andere helft kreeg hij dus al het bijbehorende land in bezit. Bij deze niaarkoop van Pieter werden ook zijn rechtsvoorgangers genoemd, namelijk Epe Sippes en Tyettye Wttje zoon. Het niaarrecht gaat terug op een oud Fries gebruik, waarbij eerst familieleden en daarna buren van de verkoper het recht van eerste koop voor een onroerend goed mogen uitoefenen. Hector van Albada, in 1640 genoemd als eigenaar van twee boerderijen op Flansum, was de zoon van Pieter van Albada.

Eigenaren na 1640

In 1644 (RA RAU A9 360v) wil juffer Maria van Hoytema, de weduwe van Hector van Albada verkopen: een boerderij van 35 pdm op Flansumebuyren, belast met negen floreen veertien stuivers, gebruikt door Rintze Riencx voor zeventig goudgulden aan huur per jaar. Met het hoogste bod van tachtig goudgulden per pdm worden Lyuue Jensma en Auckien Dircxdr. Bonnema uit Bolsward de kopers. Zij hebben twee kinderen, Meyle en Jeltie Jensma.

In 1698 is de helft van de boerderij in bezit van Tyttie Dircks, de dochter van Dirck Aesges en Saeck Uylckes. De andere helft behoort aan Foeckjen Jensma, de derde vrouw van al eerder genoemde Meyle Jensma. In 1708 en 1718 is de ene helft nog steeds in bezit van Foeckjen Jensma. De andere helft heeft Dirck Jans, de zoon van Tyetie Dircks en Jan Olpherts.

In 1723 (RA RAU P5 135) koopt Catharina van Scheltinga, weduwe van Joannes Crack van Bouricius te Leeuwarden ‘seeckere heerlijke stemdragende zate lands’, met hooiberg en watermolen te Rauwerd. Zij koopt de helft van de zathe, die in gebruik is bij Hans Anes, van de erfgenamen van Foekjen Rheen, de weduwe van Aemilius Jensma. De andere helft wordt gekocht van Ynse Ottes, huisman te Witmarsum en Jan Ottes, huisman te Arum. Deze Ynse en Jan Ottes zijn de kinderen van een zuster van Dirck Jans, die het bezit van de boerderij bij verdeling in de familie had verkregen.

Vanaf dat moment ligt het eigendom bij welgestelde patriciër-families, zoals Scheltinga en Bouricius. Vervolgens is de boerderij een aantal malen binnen de familie vererfd. Eerst aan Daniel van Bouricius, een zoon van de vorige eigenaar en daarna via Catharina van Bouricius aan haar man Cornelis van Haarsma. Beide mannen maakten carrière in het leger en werden vervolgens ontvanger van belastingen, respectievelijk secretaris van de Rekenkamer. Als Titia van Haarsma trouwt met Daniel van Altena, komt de boerderij in bezit van de Van Altena’s. Uit het tweede huwelijk van nazaat J.P.E. van Altena erven de drie kinderen elk een derde deel.

Eendenkooi behoorde bij de boerderij

In de Schotanus atlas van 1718 staat bij de boerderij de vermelding: ‘vogelkooy’. Dat betekent dat er vanouds een eendenkooi bij hoorde. Die kenden hun bloeitijd in de zeventiende eeuw. Er hoorde een zekere status bij en de eigenaar van deze kooi en het bijbehorend land kreeg deels in natura uitbetaald. De deskundige op het gebied van eendenkooien, de heer G. Mast, vermoedt dat de vermelding op de Schotanus kaart uit 1718 terug grijpt op een eerdere versie van 1684, toen de kooi nog in bedrijf was.

In 1664 (RA RAU L2 20) werd een akte opgemaakt om de nalatenschap van Anscke Douwes en Syouck Benedix te beschrijven, op verzoek van de voogden van de minderjarige kinderen uit het eerste huwelijk en de weduwe uit zijn tweede huwelijk en haar kinderen. Onder vastgoed werd genoemd: de huizinge met hooiberg, hoving en plantage, voogelkooy en watermolen. Bij de boerderij werd ca. 36 pdm land gebruikt van Melle Jensma, belast met negeneneenhalf floreen. Aan vee werd genoemd: tien melke koeien, vijf hokkelingen, een kalf en een ‘partij eindvoogels, ongevaerlijck honderd’. De boerderij werd gehuurd van Melle Jensma voor vijfentachtig goudgulden ‘ende 25 war voogels’ per jaar. Een ‘war’ is een oude teleenheid voor de gevangen eenden. Er werden grote en kleine eenden gevangen; 25 war = 25 wilde eenden, of 50 smienten en slobben of 75 stuks taling. Uit de akte blijkt dat het vastgoed van de huurboer was. Het was destijds gebruikelijk dat deze het gebouw van zijn voorganger kocht en het bijbehorende land huurde van de landeigenaar.

Een tweede akte waarin de kooi werd genoemd dateert uit 1676 (RA RAU P3 14 v). Saeck Uylckes, weduwe van Dirck Aesges te Poppingawier, koopt de helft van een boerderij te Rauwerd, groot 35 pdm, in gebruik bij Yde Aenes, met huizing, hoving, watermolen en ‘hurde ofte cleine koy’. De boerderij is belast met negen floreen, veertien stuivers en heeft een huuropbrengst van tachtig caroli-guldens. Verkoper Meynert Bennes te Bolsward was getrouwd met de dochter van de vorige eigenaar Lyuue (Lieuwe) Jensma. In de akte is sprake van een kleine kooi, die ongeveer een 0,5 pdm groot zal zijn geweest. Perceel B 623 is de meest waarschijnlijke locatie. De grootte van eendenkooien verschilde nogal en bedroeg gemiddeld 1 à 2 ha. Rondom een eendenkooi gold vanouds het kooiker-recht, waarmee de pachter het alleenrecht verkreeg op de eendenvangst binnen een bepaalde straal. Ook bestond er een afpalings-recht, wat inhield dat niemand de stilte en rust mocht verstoren binnen een bepaalde afstand tot de kooi.

Broer Haringsma vertelde dat kenners in de jaren ‘70 (eeuwen later dus) de ligging van de kooi met pijpen nog herkenden in het land achter de boerderij. Zijn broer Age had altijd een grote belangstelling voor de eenden, hing korven in de bomen om ze in te laten broeden, voerde bij in de winter als dat nodig was, en kende de eenden stuk voor stuk. De eenden horen hier thuis en de zorg voor de eendenkuikens ging zover dat de katten in het voorjaar een tijdje in de kippenren werden opgesloten.

Veranderingen in eigendom en gebruiker

Over de oudste gebruikers is vrij weinig bekend; mogelijk bestaan er meer familierelaties. De erven Van Altena verkopen de boerderij in 1855. In de uitgebreide omschrijving bij de provisionele toewijzing staan veel bijzonderheden: ‘eene hechte en net betimmerde stelphuizinge en schure met ruime hieminge en hornleger, boomgaard, varkenshok en een secreet, bestaande de huizinge in eene woonkamer, een middelhuis, een melkkelder en buithuizen waarin stalling voor twintig hoornbeesten en een paard en zijnde voorzien van een regenwaterbak, pomp en verdere gerijflijkheden, plaatselijk gequoteerd met nr. 20, voorts 4 stukken uitmuntend greidland, met een jister, alles in eene kavel staande en gelegen op Flansum onder den dorpe Rauwerd’. Interessant is de vermelding van een melkkelder, herkenbaar op oude kaarten, in de vorm van een uitbouw.

Het land betreft de percelen in sectie B 622, 623, 624, 625, 626 en 627, sectie A 266 en sectie C 395, 439 en 444: ‘tezamen groot veertien bunders, vierenveertig roeden en dertig ellen (14-44-30 ha), belast ten floreenkohier van Rauwerd op nr. 33 met negen florenen, veertien stuivers. Bevoorregt met reed en veeleiding over een perceel land het Streng genaamd, behoorende aan de weduwe en erven Buiteveld en zoo vervolgens over het zet in de Flansumervaart, het kadastrale perceel nr. 683 van Jan Jentjes Heeringa, de kadastrale percelen nrs. 626 en 530 eigen aan Hoite Hanema en langs de Flansumerweg naar en van de algemene rijdweg. Daarentegen belast met zeventien gulden en vijftig cents jaars maalgeld, telkenjare op den vijfden maart te voldoen aan den eigenaar der molen ten kadaster als voren bekend onder nr. 519, met het onderhoud van een dam en hek aan het perceel nr. 518 behoorende aan de weduwe en erven Buiteveld, voorts met het quoteel onderhoud van het zet met de draai en barten in de Flansumervaart tussen de percelen nrs. 518 en 683 van het zogenaamde Flansumerhout en van de zuidwester kerkhofsbrug in het gebuurte te Rauwerd, zoodanig zulks vanouds en volgens het bestaande legger mogt zijn geregeld. Verder is dit perceel belast met het onderhoud van dat gedeelte der zoogenaamde Heerenborg, hetwelk door paal 39 wordt aangewezen, klevende dat onderhoud wel speciaal op de kadastrale percelen nr. 624 en 625’.

Waterbeheersing en waterschap

De Herenborg was oorspronkelijk een waterkering van Irnsum naar Abbingawier en werd daar voortgezet in de Grienedyk. In 1876 was er dringend onderhoud nodig van de diverse zijlen in de dijk en wilde men overgaan tot de oprichting van een waterschap. Er is een legger met onderhoudsplichtigen uit alle dorpen. De kosten van onderhoud drukten op bepaalde percelen, zoals hier op nr. 624 en 625. Over het onderhoud van de zuidwester kerkhofsbrug valt te zeggen dat alle Flansumer boerderijen hiermee belast waren, alsmede enkele huizen in het dorp. De verdeling was als volgt: ‘dezelfden binnen de buren, half zoveel als buiten de buren’. Oorspronkelijk was er een gracht om het kerkhof (te Rauwerd), waarover drie bruggen lagen. De gracht, een soort open riool met risico’s voor de volksgezondheid, is gedempt in 1873. In de akte staan ook bijzonderheden over de percelen hooiland onder Poppingawier, richting de Brekken. In 1855 werd nog steeds hetzelfde land bij de boerderij gebruikt, maar van een eendenkooi en een watermolen was toen geen sprake meer. Vermoedelijk werd het land bemaald door de molen die voordien behoorde bij de afgebroken boerderij SC-33 op de terp.

De periode Buiteveld

De familie Buiteveld is hier heel lang boer geweest. In 1748 was Jan Wabes de huurder. In 1855 kopen de kaashandelaren Eesge en Hette Boonstra uit Poppenwier de boerderij met het nabij gelegen weiland. De verder gelegen percelen (bij de Brekken) kregen andere eigenaren.

Via de familie Boonstra kwamen bezit en gebruik bij elkaar, want Sytske Boonstra trouwde met pachtboer Yme J. Buiteveld. In 1896 was Yme Buiteveld als laatste van deze familie zowel eigenaar als gebruiker van de boerderij. Met vererving via de vrouwelijke lijn is er sprake van een periode van bijna 150 jaar. Vervolgens is de boerderij in korte tijd meermaals verkocht, waarbij het land in verschillende handen kwam.

Van Haringsma naar Brunia

In 1914 stond de boerderij opnieuw te koop. Durk Haringsma (1880-1953), trouwde datzelfde jaar met Ymkje Roorda (1888-1962). Hij kwam van Abbingawier en kocht de boerderij met weinig land, doch kon de overige percelen land erbij huren. Het was geen gemakkelijke start, want diezelfde herfst kwamen alle weilanden onder water te staan, behalve de boerderij op het hoger liggende erf.

Twee jaar later kwamen enkele weilanden van de oorspronkelijke boerderij te koop. Samen met zijn familieleden Broer Roorda en Pieter van der Werf uit Wijtgaard sloeg Durk Haringsma toe. Ze verdeelden de opbrengst: Haringsma kreeg de eerste snee gras, Roorda en v.d. Werf de tweede snee. Deze laatsten brachten het hooi met een praam via de Flânsumer feart, de Syltsjesleat en de Zwette naar Wijtgaard.

Vanaf de begintijd zijn alle melkcontroleboekjes bewaard gebleven. Hieruit blijkt dat Durk Haringsma begon met het melken van twaalf koeien, die gemiddeld in 288 dagen 3628 liter melk met 3.33 % vet gaven.

Na verloop van tijd had Durk Haringsma al het land van de oorspronkelijk boerderij in eigendom verkregen. Doordat er in de uitgestrekte velden richting zuid geregeld een stuk land te huur of te koop werd aangeboden, kon hij zijn bedrijf verder uitbreiden. Het gebruik van die landerijen bracht wel veel werk met zich mee. De mest moest er met een praam naar toe worden gebracht. Om de kwaliteit van het land te verbeteren werd de mest gemengd met modder van de oude polderdijkjes langs de Flânsumer feart. De praam werd meestal gehuurd en lag in een sloot naast de boerderij. Met een kruiwagen reed men de mest er in. Al bomend of ‘yn de line’ (trekken met mankracht) werd de praam voortbewogen. Bij de boerderij van De Wolff waren varkens, die ‘s zomers ook graag verpoosden in de blubber van de vaart. Dat veroorzaakte ondiepten, waardoor de praam met twee man getrokken moest worden, om er langs te komen! In het ‘bûtlân’ (land dat in de winter meestal onder water stond) werd de mest (met de ‘dongfoarke’) op de wal gegooid. Later in het voorjaar, als de grond voldoende droog was, kwam de boer terug met paard en wagen. Daar werd de mest opgeladen, alvorens deze over het weiland kon worden verspreid. Alles ging met de hand.

Op dezelfde manier als de mest naar het land gevaren werd, haalde men in de zomer het hooi op. Meestal met de praam, maar soms ook met paard en wagen. Dat was officieel alleen toegestaan met een recht van overpad, over tussengelegen landerijen van derden. Soms ging het wel ter bede en moest de boer ieder jaar opnieuw naar de betreffende eigenaren voor het vragen van toestemming, desnoods tegen een kleine vergoeding.

De zonen Age, Henk en Broer Haringsma hebben het bedrijf voortgezet en verder uitgebouwd. In 1959 werd de boerderij vertimmerd. Broer H. wist nog dat er toen draagberries tevoorschijn kwamen, die men lang geleden gebruikte om hooi naar de praam te dragen. Ooit was het land nog zo moerassig dat je er niet eens met een kruiwagen op kon verkeren.

Geleidelijk kwamen er meer en betere machines, waardoor de hoeveelheid handwerk afnam. Vanaf de jaren 30 waren dat vooral maaimachines, die door paarden werden getrokken. Pas in de jaren 60 verschenen de eerste trekkers.

Ook het melken maakte een omwenteling mee. In Flansum was buurman Jaring de Wolff omstreeks 1953 de eerste boer met een melkmachine. Later kwamen de ‘melkweinen’, in de vorm van een groot stalen geraamte op wielen, voorzien van een motor met vacuümpomp. Hiermee kon men ook in het land de koeien machinaal melken. Tegen die tijd hadden de gebroeders Haringsma al 45 koeien, die aan de ovaalvormige wagen werden vastgezet. De rieren (eerstejaars melkkoeien) schrokken altijd heftig, zodra de motor werd aangezet, maar in de praktijk wenden de dieren er snel aan. Aanhoudende regen was een groter probleem. Dan ontstond er een modderpoel, die werd verergerd door de dunne mest van de geparkeerde koeien. Onder zulke omstandigheden moest de mobiele melkmachine dagelijks verplaatst worden.

Veranderingen door de ruilverkaveling

Rond het jaar 1970 werd de ruilverkaveling, projectnaam ‘De Sneeker Oudvaart’, afgerond. Veel stukken land werd geruild, wat met de nodige emoties gepaard ging. Oude paden, die generaties achtereen waren gebruikt, kwamen te vervallen. In die tijd ging het meer om schaalvergroting en efficiency, dan cultuurhistorische waarden. Het grote winstpunt was dat al het land voortaan in één blok achter de boerderij lag. Nooit meer eindeloos onderweg met het vee, de mest, het gras voor de kuil of het hooi. Nooit meer met vee en wagens door het land van een ander en eindeloos veel hekken open en dicht moeten doen.

De gebroeders Haringsma hebben het bedrijf voortgezet zo lang hun leeftijd en gezondheid het toelieten. In 1981 hebben Wybren Brunia en Sjoke de Wolff de boerderij gekocht. Zij waren hier boer tot 2010, waarna hun zoon het bedrijf overnam.

Situatie 2021: Adres Flansum 3. Boerenbedrijf in gebruik bij Jaring Brunia.

Bronnen: Stemkohier 1640, Boek ‘Flânsum’ door Sjoke Brunia-de Wolff (met gegevens van Ype Brouwers en Gerard Mast), www.hisgis.nl