Terug naar hoofdstuk    Naar homepage

Over de geschiedenis van schaatsen en de makers ervan

In 1846 sprak jhr. Mr. F.J.J. van Eysinga voor een gezelschap van het Friesch Genootschap. Hij dacht dat de bewerkte koeschenkel uit de terp van Irnsum wel eens het prototype van een schaats kon zijn. Pas zo'n 10 jaar later kwam het algemene inzicht dat mensen zich inderdaad op bewerkte botten over het ijs hebben voortbewogen.
Benen glij-schaats met geboord gat, zelf gevonden te Irnsum
De oudste voorlopers van de houten schaats dateren uit het begin van onze jaartelling. Van botten van runderen en paarden maakten de mensen glijders, waarin ze gaatjes boorden. Met touwtjes of riempjes werden ze aan de voeten bevestigd en met een prikstok kon men zich vooruitduwen. Botschaatsen of glissen kwamen voor in vrijwel alle Europese landen waar 's winters ijs lag. In ons land zijn ze vooral gebruikt tussen ongeveer 800 en 1200, hoewel ze tot in de 18e eeuw nog voorkwamen. In Friesland werden glissen vooral in terpen gevonden. Ook in Irnsum zijn enkele botschaatsen gevonden, zoals het afgebeelde exemplaar, waarvan de helft ontbreekt...

Rond 1200 deed de houten schaats zijn intrede

Houten schaatsen zijn vrijwel zeker ontstaan in de Lage Landen, waartoe toen ook Vlaanderen behoorde. Er zijn archeologische vondsten, uit de eerste helft van de 13e eeuw, gedaan in Amsterdam en Dordrecht. De oudste tekst waarin sprake is van schaatsen dateert uit 1333.

In de 15e eeuw werd het principe van de houten schaats, zoals wij dat nu nog kennen, algemeen toegepast. Een schaats bestaat uit een glij-ijzer ("schenkel") in een stuk hout ("stapel"), dat is voorzien van enig leerwerk ("montuur") voor het onderbinden.

Rond 1750 raakten krulschaatsen uit de mode en gingen de Friese schaatsenmakers over op het vervaardigen van een schaats waarvan de hals met hout was bekleed. Het ijzer eindigde voor in een gesmede punt en achter halverwege de hak. Toch was deze oorspronkelijke Friese schaats een variatie op het oude concept van de houten schaats.

Van Friese schaats naar doorloper

Rond 1875 ontstond de Friese doorloper, die het oude model overtrof in sterkte en rijkwaliteit. Deze schaats had een langer ijzer, dat aan de achterzijde doorliep tot het einde van het hout. Dit gaf een grotere stabiliteit en er kon met een langere slag geschaatst worden.

Bij de Friese doorloper loopt het ijzer door tot het einde van de hak

Pas na 1900 won de doorloper echt terrein en rond 1940 had hij de oude Friese schaats, die vooral populair was bij kortebaanrijders, geheel verdrongen. Na 1945 werd de naam "Friese doorloper" in het gehele land vrijwel synoniem voor de houten schaats. Ze zijn tot ver buiten de provincie bekend geworden en staan voor deugdelijkheid, vakmanschap en snelheid.

Afbeelding van oude Friese schaats, op kwitantie uit 1925 De oudste sportvereniging van Irnsum was de IJsclub, die werd opgericht in 1863.


Schaatswedstrijden

Vanaf de 17e eeuw werden in Friesland hardrij wedstrijden uitgeschreven, over 160 meter in rechte lijn. Meestal was het een plaatselijke kastelein die het initiatief nam. In de 19e eeuw werd deze wedstrijdsport algemeen beoefend. De talrijke plaatselijke ijsclubs hadden toen de organisatie ervan overgenomen. Kortebaanwedstrijden boden vele -vaak arme- plattelanders een aangename en noodzakelijk bijverdienste. Er werd gereden om geld en goed, zoals zilveren tabaksdozen en gouden horloges.

 

Ambachtelijke schaatsenmakers

Alleen over de laatste twee eeuwen is het een en ander bekend over het maken van schaatsen. Zo verschijnen er vanaf ca. 1820 de eerste advertenties van schaatsenmakers in de kranten. Ooit waren er in Friesland honderden schaatsenmakers actief, in meer dan 70 dorpen en steden. Met name Warga, IJlst en Akkrum golden vanaf het begin van de 19e eeuw als de centra van de schaatsenmakers.

Schaatsen zijn in vorige eeuwen altijd een bijproduct geweest van de maker. Als product zijn ze te zeer seizoensgebonden om tot een regelmatige productie en afname te komen. Lange tijd was het maken van schaatsen een kleinschalige bezigheid, waarvoor geen speciale investeringen nodig waren.
Het smeden van schaatsijzers, zoals dat in het dorp gebeurde
Van oorsprong was het vooral de smid die schaatsen maakte. In een dorpsgemeenschap met beperkt verzorgingsgebied zal het veelal productie op bestelling zijn geweest.

Pas vanaf 1880 gaan ook timmerlieden zich toeleggen op het maken van schaatsen. Dit kwam o.a. door de toegenomen vraag van buiten de provincie. In de crisisjaren komen er talrijke nieuwe aanbieders, veelal timmerlieden, die in de vorstperiode via de schaatsverkoop extra inkomsten probeerden te verwerven.
Smid Bovenga zat in het tweede huis van links, met de puntgevel Het maken van schaatsen was een proces van samenwerking van verschillende ambachtslieden.

De ijzers voor de schaatsen werden door een smid gemaakt omdat hij doorgaans de enige ijzerbewerker was. Schaatsijzers konden gemaakt worden met dezelfde tangen en hamers die voor het normale smidswerk ook nodig waren.

Voor de schaatshouten werd meestal gestoomd beukenhout gebruikt. Verschillende handwerkslieden hielden zich hier mee bezig: de timmerman, de wagenmaker, de meubelmaker en de scheepsbouwer. Net als de smid hadden zij genoeg aan hun normale gereedschap.

Het maken van de schaatshouten bleef heel lang handwerk, vooral bij de kleine bedrijven. Voor deze ambachtelijke productie werd het leerwerk (hakleer, teenleer en veter) geleverd door de schoen- of zadelmaker. Overigens deden zadelmakers meer dan de naam doet vermoeden; ze maakten bijvoorbeeld ook paardentuigen, pompleertjes en riemen voor een sjees.

Schaatsen werden dus vrijwel nooit in hun geheel door één persoon gemaakt. De verkoop was meestal in handen van een smid of een timmerman. En zo ging het ook in Irnsum.

Ook in Irnsum werden schaatsen gemaakt

Anne Yge Damsma (1844-1935) was de zoon van een kuiper. Hij werd timmerman in Warga en trouwde met Grietje Kamstra, een zuster van de schaatsenmakende timmerlieden Pieter en Sjoerd Kamstra te Warga.

In 1880 begon Damsma een eigen aannemers- en timmerbedrijf in Irnsum. In de stille wintertijd maakte hij schaatshouten. De ijzers betrok hij vermoedelijk bij dezelfde smid als zijn zwagers.
Anne Yges Damsma

Huis en timmerwerkplaats van de familie Damsma

In 1925 nam Doede Damsma (1890-1967) het timmerbedrijf van zijn vader over. De ijzers voor de schaatsen kocht hij bij K. Meinderts in Warga, die met een Damsma was getrouwd.

Doede Damsma heeft tot in de tweede wereldoorlog schaatsen gemaakt. De productie is altijd kleinschalig geweest.

Douwe Bovenga (1869-1956) was de zoon van een timmerman. Zelf werkte hij als smidsknecht in Kubaard (1886), Warga (1886-1888), Wieuwerd (1889-?), Scharnegoutum (?-1891) en weer in Warga (1891-1899). In deze laatste periode maakte hij schaatsen onder eigen naam. Daarna werkte hij korte tijd in Huizum, tot hij zich in september 1900 als zelfstandig smid in Irnsum vestigde. Eerst huurde hij de smederij en in 1909 kocht hij het pand. Tot ca. 1925 maakte Bovenga schaatsen, meestal op bestelling. Daarbij bleef hij gebruik maken van zijn oude ijzer-stempel "D. Bovenga, Warga".


Briefhoofd van een van de Irnsumer dorpssmeden

De fabrieksmatige schaatsenproductie

Het oude ambacht heeft sinds 1850 een lange, gestage bloei gekend, die duurde tot 1940. In deze periode vond een geleidelijke overgang plaats van het ambachtelijke schaatsen maken naar het fabrieksmatig produceren van schaatsen.

Net als voorheen de smid en de timmerman hadden de grote schaatsenmakers andere hoofdactiviteiten. Zo was Hoekstra in Warga in de eerste plaats aannemer en timmerman. Ruiter in Akkrum was smid, koperslager en later constructiebouwer. Nooitgedagt te IJlst was primair maker van gereedschappen. Alleen schaatsenfabrikant Egbert Vonk in Oudeschoot vormde een uitzondering; voor hem vormden schaatsen over een periode van 40 jaar (1920-1960) het hoofdproduct.

Vanaf het midden van de 19e eeuw was er al concurrentie vanuit Duitsland en Amerika. Spoedig na de tweede wereldoorlog werd de markt overspoeld met noren en metalen kunstschaatsen, dikwijls van buitenlandse makelij. Daarna was het snel gedaan met deze eens zo bloeiende bedrijfstak.

Bronnen: Boeken "Friese Schaatsenmakers" en "Van glis tot klapschaats", beide geschreven door Wiebe Blauw.

Naar boven
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum