Vervoer over water met trekschuiten en beurtschepen |
In vroeger tijden vormden kanalen, sloten, meren en plassen de belangrijkste routes voor het vervoer van personen en goederen. Tot het midden van de 19e eeuw waren er vrijwel geen verharde wegen. Het vervoer over land was geen pretje: te paard of lopend waren mensen vaak lang onderweg om hun doel te bereiken. Daar kwam nog bij dat de meeste wegen alleen in de zomer goed te gebruiken waren. |
Beurtschippers waren er in Friesland al in het laatst van de middeleeuwen, dus voor het jaar 1500. Van de 15e tot de 19e eeuw verzorgden beurtschepen vrijwel al het geregelde goederen-vervoer en geldverkeer.
Beurtschippers werden beschermd door de overheid, die het belang inzag van betrouwbare en geregelde verbindingen. De schippers werkten voor eigen rekening en risico, maar ze moesten zich stipt houden aan de reglementen
betreffende afvaarttijden, vrachttarieven, behandeling van passagiers en talrijke andere voorschriften. In de loop van de 17e eeuw groeide het beurtverkeer enorm. Dat hing samen met de verbetering van bestaande waterwegen en de aanleg van nieuwe vaarten met daarlangs trekwegen. Zo werd in april 1662 de Sneker trekweg geopend, bedoeld voor de diensten tussen Sneek en Leeuwarden. |
In de 18e en 19e eeuw was de trekschuit het vervoermiddel bij uitstek. Als kustprovincie had Friesland echter ook overzeese diensten. Zo kenden Harlingen, Hindeloopen, Stavoren en Workum regelmatig scheeps
verkeer met Amsterdam en andere plaatsen in Holland. |
Belangrijk was ook de beurtdienst Lemmer-Amsterdam; aanvankelijk per zeilboot en vanaf 1840 ook per stoomboot. In 1808 liep de vaarroute van Noord-Friesland naar Lemmer als volgt: Dokkumer Nieuwe Zijlen,
Dokkum, Leeuwarden, Wartena, Grouw, Irnsum, Oude Schouw, Sneekermeer, Uitwellingerga, Woudsend, Sloten, Lemmer, Tacozijl. Het beurtschip Lemmer-Amsterdam, dat iedere avond vertrok, was één der belangrijkste
verbindingen met het westen. Hoge heren, die zitting hadden in het landelijk bestuur, maakten veelvuldig gebruik van deze route om naar Den Haag te reizen. Tegelijkertijd met de opkomst van trein en tram beleefde de beurtvaart opnieuw een grote bloeitijd. Zo had Leeuwarden sinds mensenheugenis elke vrijdag marktdag, wat het doel vormde voor talrijke Friese beurtdiensten. In totaal voeren er in 1855 meer dan 300 schepen op de Friese hoofdstad en was het op de grachten in het centrum één en al bedrijvigheid. Zo lagen aan de Willemskade de boten die het vee vervoerden voor de in 1874 aangelegde veemarkt, vlak bij het station. |
Hoewel de meest uiteenlopende goederen werden vervoerd voor huishoudens, was het merendeel der vracht bestemd voor middenstanders. Het laden en lossen gebeurde met handkracht. Een baaltje bakkersmeel woog al gauw 50 kilo en een vat honing of stroop maar liefst 300 kg. Voorts werden bestellingen verricht voor de vele boeren. |
Behalve boodschappen en vervoer van goederen waren er de talloze verhuizingen van arbeiders, die op "âlde maaie" (12 mei) van boer veranderden. In vroeger tijden werd alles contant betaald en op het platteland rekende men soms maar één keer per jaar af. Bijna ieder dorp had zijn eigen beurtschipper. Hoewel zeilwedstrijden met beurtschepen (skûtsjes) bij tijd en wijle de schippers en hun knechten vertier boden, was het beurtvaartberoep in de periode van de zeilschepen een zwaar beroep. Tegen het einde van de 19e eeuw werden houten scheepjes vervangen door ijzeren boten en deed stoomaandrijving zijn intrede op de beurtschepen. |
Rond 1900 waren de steden Leeuwarden, Harlingen, Franeker, Sneek en Bolsward en de "vlekken" Drachten en Heerenveen nog steeds belangrijke knooppunten in een web van waterwegen. Sneek werd op dinsdag
(marktdag) bezocht door beurtschepen vanuit alle windhoeken. Vlak na 1920 voeren nog zo'n 250 stoom- en motorboten op de hoofdstad en tot circa 1930 had vrijwel ieder dorp zijn eigen beurtschipper. |
Met de intrede van de dieselmotor onderging de scheepvaart verdere veranderingen en konden de diverse routes in minder tijd worden afgelegd. In 1936 deden drie vervoerdiensten "uit het oosten" Irnsum aan, als tussenstop naar Leeuwarden of Sneek. Vanuit Drachten waren dat J.S Dijkstra & Zn met een motorboot en A. Vleeshouwer met een stoomboot. Uit Haulerwijk kwam J. v.d. Wal met zijn motorboot. |
Door de concurrentie van spoorwegen en automobiel daalde het aantal beurtschepen in rap tempo. Eén voor een verdwenen de beurtbootjes uit de dorpen. Daarmee kwam in menig geval een einde aan diensten die
gedurende één of meer eeuwen waren uitgevoerd. Rond 1960 waren er nog maar 10 beurtschepen die Leeuwarden aandeden. Ook hier hadden moderne ontwikkelingen de gang van zaken achterhaald. In de zeventiger jaren vielen de laatste beurtschippers ten prooi aan het snel groeiende autoverkeer. |
Folkert Boorsma was een zoon van Jan Tjerks Boorsma en Klaaske Thomasdr. Mollinga. Hij leefde van 1845 tot 1928 en trouwde in 1880 met Geertje Sybranda, geboren ca. 1853. Zij was een dochter van Pier Siebrens Sybranda en Sjoukje Reins Reitsma. Aanvankelijk had kapitein F. Boorsma te Irnsum een veerschip met zeilen. Als er niet genoeg wind stond moest de boot met handkracht worden geboomd of getrokken. Daarvan hadden de stoomboten, die bijna elke dag aanlegden achter de herberg "Het Zwarte Paard", geen last. Foto: "Het zwarte paard" (let op het uithangbord), de herberg annex paardenstalling van kastelein Jouke Schaap, was tevens veerhuis. Later waren hier Terra's manufacturenzaak en -vanaf 1920- de groentewinkel van Palma gevestigd. |
Ruim voor de eeuwwisseling voeren er al talrijke stoomboten, die ook Irnsum aan de Boorn aandeden. Folkert Boorsma had er ook eentje laten bouwen, bij Botje Ensing & Co., en deed in een advertentie daarvan
kond: "Motordienst Irnsum - Leeuwarden - Sneek, aanvangende 27 maart 1906, tot vervoer van Passagiers, Vee en Goederen". De boot kreeg zijn vaste aanlegplaats aan de kade bij de Wijde Steeg. |
|
Op 2 augustus 1878 waren de heren Botje, Ensing en Kolk een scheepswerf aan het Hoendiep te Groningen begonnen. De eerste stoomboot (bouwnummer 1) werd afgeleverd in 1879. Stoomboot "Irnsum", met bouwnr. 106 verliet deze werf in 1906. Totaal zijn hier circa 170 stoomschepen gebouwd, de laatste in 1933. De werf werd in 1964 opgeheven en afgebroken. |
Scheepswerf Botje Ensing & Co. ontwierp en bouwde talrijke beurtbootjes, vrachtboten, passagiersschepen en sleepboten, alle met stoomaandrijving. De stoommachines en -ketels maakte men in de eigen machinefabriek. Ook
werd veel reparatiewerk voor andere bedrijven gedaan. |
Voor het stoken van de ketel gebruikte men van alles. In 1913 bijvoorbeeld: 500 baggelaars (turf) fl. 3,12½, 750 briketten fl. 3,75 en 2 hl cokes fl. 1,60. In 1915 verstookte men voor fl. 28,95 en in 1917 gingen 200 lange turven, 2550 baggelaars, 6 hl antraciet, 120 kilo hout en ½ hl cokes in rook op. |
In zijn notitieboekje schreef zoon Pier Boorsma het allemaal op. Sinds zijn jonge jaren verdiende Pier Boorsma een zakcentje bij als violist op feesten en partijen. Hij kocht een viool voor fl. 17,75 en nam
lessen bij C. Elzinga van 1897 tot 1902. In 1905 speelde hij 5x voor fl. 12,65, o.a. in de herbergen van Hooghiemster, Poppes en Postma. Zijn onkosten bedroegen dat jaar: "10 snaren voor 50 cent en haar in de strijkstok
55 cent". |
In 1913 kocht Pier Boorsma een huis, waarschijnlijk nieuw gebouwd, want in zijn boekje stond "betaald aan J. Riemersma fl. 1.020,50" en enige posten voor bijwerk. Hiervoor leende hij 600 gulden tegen
4% rente van S.K. Musch te Grouw. Per 1 juli 1916 verkocht Folkert Boorsma de stoomboot "met alle tot exploitatie benodigde goederen en gereedschappen, een veepraam en een handkar inbegrepen" voor fl. 4.000 aan zijn zoons Pier en Jan. Geen gering bedrag, als we het vergelijken met het hierboven vermelde bedrag voor een nieuw huis. Foto links: de Irnsumer stoomboot passeert de sluis van Terhorne. |
een selectie uit de door "Stoomboot Irnsum" vervoerde goederen... |
Jan Boorsma (1889-1928) verkocht zijn aandeel in 1924 aan Hendrik Visser, en vestigde zich in Weidum als kruidenier-grutter. Zijn broer Pier Boorsma (1886-1937) stopte er twee jaar later ook mee en hij verkocht zijn 50% aan Jan Veenstra. |
Een jaar later was Veenstra al weer vertrokken en werd Idzinga de mede-vennoot van Visser. Toen aan Idzinga werd gevraagd of hij wel met een stoomboot kon omgaan, antwoordde deze dat dit geen probleem zou zijn
omdat hij wel eens met een praam op de Dokkumer Ee had gevaren… Begin 1932 viel definitief het doek voor de Irnsumer beurtdienst. Het was niet meer rendabel, vooral door concurrentie van vrachtauto's. De stoommachine werd verkocht en de boot ging naar Vleeshouwer te Gorredijk, die er onder de naam "Harmonie" nog enige tijd mee op Drachten voer. |
Bronnen: het boek "Met beurtschippers en boderijders door Friesland", A. Duursma en W. Mollema, 1993. "De Stim fan Jim", 2003. Artikel "Scheepswerf en Machinefabriek Botje, Ensing &
Co." door G. Sikkema. |
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum |