De Oude Schouw tussen Irnsum en Akkrum |
"De Wjittering, de Boarn en it farwetter de Grou, Dy stringelje yninoar by de herberge d' Ald Skou; Dêr seach Djurre Deddes syn Lisck foar it earst; Hja siet op'e wein, klaeid op har alderkreast, En sei tsjin har heit: hwat is hjir in wetter!… Mar dyselde deis, ja, 't wie noch gjin trije ûren letter, doe sei hja èk noch hwat oars, haw'k heard. Hwant Djurre syn eagen hien'n har dit al leard: Alstû bite wolst', faem, dan liz ik myn angel… Dat waerd dêr doe in gedangel, tusken Ald Skou en Jirnsumer Syl. Hja 'n bytke dreamend en hy sa krankyl. En nòch wie de sinne yn 't Westen net ûnder, doe hien'n hja it klear! - Ik neam 't al bysûnder hwat dy beide bigûch'len op'e Ald Skou. En net ien fan dy sielen hie letter birou!" |
Het bovenstaande tekstfragment is afkomstig uit de bekende boerenroman "Aldfaers Groun" evenals bovenstaande illustratie van Jetses, getiteld: "Djurre en Lisck reitsje meienoar yn'e kunde".
Toen vervoer over de weg met rijtuigen mogelijk werd, ontwikkelde Oudeschouw zich tot een bekende pleister- en ontmoetingsplaats. Wopke Eekhof schrijft in zijn reisgids uit 1840: "Van Oude Schouw leidt de straatweg door het groote en bloeijende dorp Akkrum, welks geregelde buurt met zoovele nette huizen en eene nieuwe Doopgsgezinde kerk (gebouwd in 1835) pronkt. Tot nagenoeg een half uur aan de zuidzijde van Akkrum volge men de hier vóór aangewezen koers, en sla dan den zandweg regtsaf in, naar de Nieuwe Schouw." |
Het ontstaan van Oudeschouw begint ergens in de 12 eeuw, wanneer de Boorn niet meer uitmondt in de Middelzee, maar zijn water via de daartoe gegraven Oude Wetering op het Sneekermeer gaat lozen. In de eeuwen daarna liep "hoofdverkeersweg" van Friesland van Leeuwarden via Roordahuizum en Friens over de Middelzeedijk naar de Irnsumerzijl en daarvandaan zuidwaarts over de Leppedijk, de oostelijke oever van de Boorn, naar Akkrum en Nes. Rond 1546 werd de "rijtwech geslecht" van Roordahuizum via Irnsum naar Akkrum. Daarna liep de verkeersweg aan de westzijde van de Boorn. De veerpont van Oudeschouw, die toen al vele jaren in gebruik was, bleef bestaan. |
Reeds in die tijd waren er plannen voor een brug "bij de Winkel" over de Wetering, doch het kwam er niet van. De stad Leeuwarden, die er het meeste belang bij had, wilde dat het Aalsumer Convent deze
brug zou laten bouwen en "sulcx int eeuwig onderhouden". De zusters van dit nabijgelegen klooster beschikten echter niet over de financiële middelen. In het voorjaar van 1549 besloot het Hof van Friesland dat er een veerpont moest komen, wellicht mede omdat een brug de scheepvaart teveel zou belemmeren. De stad Leeuwarden zou de schouw onderhouden en mocht daartoe tol heffen. De overzet kostte "een duijtcken" per persoon en een stuiver voor een paard en wagen. Reeds 15 jaar na het instellen van de pont, in 1564, moest de schouw geheel worden vernieuwd. De kosten voor het in de vaart houden vielen tegen, zodat men de tarieven bleef verhogen, tot ze in 1711 verviervoudigd waren. Bij de overzetplaats hoorde ook een herberg. De oudste vermelding dateert uit 1571, wanneer blijkt dat de stad Leeuwarden jaarlijks 18 stuivers grondpacht moet betalen aan de kloosters van Nes en Aalsum voor "de huysinge staende op des stadts Overtocht ofte Schouw". In 1624 kocht de Magistraat van de Stad Leeuwarden de grond voor 25 goudguldens. De schouw en de stadshuizinge (herberg) werden verhuurd voor perioden van 5 of 7 jaar. |
...uit het dagboek van mijn grootvader, |
In 1672, het nationale rampjaar, werd Oudeschouw in staat van verdediging gebracht. De Friese Staten lieten dit strategische punt beveiligen met verschansingen. Toen Bommen Berend, de strijdlustige bisschop van Münster, vanuit het zuiden oprukte werd hij door de troepen achter de "waterlinie" van de Nieuwe Wetering gestopt. In de tweede helft van de 18e eeuw werd er een veerpont in gebruik genomen tussen Akkrum en Joure, die men bijna vanzelfsprekend "de Nieuwe Schouw" ging noemen. De overzetplaats tussen Irnsum en Akkrum werd toen "Oude Schouw". |
In 1753 brandde de herberg af, doch hij werd nog datzelfde jaar op kosten van de stad herbouwd. In 1777 werden de bodekamer en keuken geheel vernieuwd, terwijl ook in de jaren 1786, 1791 en 1805 min of meer
ingrijpende herstellingen en verbouwingen plaatsvonden. In 1839, het jaar dat de brug werd gebouwd, verkocht de stad Leeuwarden de herberg met zomerhuis, schuur, kolfbaan, schiphuis en pontrechten aan het Rijk voor fl.
20.000,-. De veerdienst werd uitgevoerd met twee boten, namelijk de grote overhaal- of overzetschouw en een kleine schouw, het zogenaamde skipke. Bij deze schouwen behoorde het volgende gereedschap: harnas, klopper, ijsbijl, kloeten, hoosvat, stokdweil, twee barten, touwen en taliën. In goede staat vertegenwoordigde het geheel in de 18e eeuw een waarde van ca. 700 car. guldens. |
De boten gingen niet lang mee; er zal veel gebruik van zijn gemaakt. In 1766 besloot de stad een nieuwe schouw te laten maken, in verband met "de gebrekkige gesteldheid van de huidige" en in overleg
met de "schouwman". In 1791 moest men de schouw alweer vervangen en in 1806 was dat exemplaar ook al weer versleten. |
Omdat de tolgelden niet toereikend bleken, gaf het Departementaal Bestuur van Friesland toestemming om ook 's nachts de pontgelden te verdubbelen. De pachter klaagde dat het passeren van gewone rijtuigen sterk
was verminderd sinds het invoeren van diligencediensten. Van de zware postkoetsen had de schouw extra te lijden, zodat voor deze categorie een hoger tarief werd ingevoerd. |
Een inspectierapport uit 1816 vermeldt dat de schouw was samengesteld uit 50 stuks inhouten (5 à 6 duim zwaar) en van buiten en binnen omkleed met 3 duims eikenplanken. De boot was toen 12.80 m lang, gemiddeld 3.20 m breed en had een diepte van 0.50 m. Tijdens één overtocht kon hij 3 à 4 rijtuigen vervoeren. In 1830 begrootte Rijkswaterstaat de kosten van de veerpont op fl. 865,-. |
In de jaren 1827-1830 werd de gehele "Overijsselsche straatweg" verhard. De oude bruggen en duikers werden door het rijk overgenomen, met het doel deze te vernieuwen. Zo werd in 1830 voorgesteld het
pontveer van Oudeschouw te vervangen door een houten brug met twee doorvaartopeningen "teneinde het bestaande ongerijf dezer waterpassage weg te nemen". Gedurende de Belgische opstand van 1830-1839 was er echter nauwelijks geld voor investeringen in de infrastructuur. Intussen werd de scheepvaart in de Nieuwe Wetering voor de passage van pont met rijtuigen als een ernstige belemmering ervaren. Ook was de overvaart in het stormseizoen erg zorgelijk, om maar niet te spreken van de problemen bij vorst en dooi. De ingezetenen van Grouw verklaarden zich echter tegen een brug, omdat ze vreesden dat deze zou leiden "tot bederf van de scheepvaart". Ze pleitten ervoor de oude weg op de oostelijke oever van de Boorn weer in gebruik te nemen. |
In het bestek stond ook een woning voor de brugwachter, ten noordwesten van de brug, zodat men goed op de schepen vanaf Irnsum kon letten. De herberg kreeg extra ruimte voor het parkeren van rijtuigen, teneinde te voorkomen dat het verkeer werd gehinderd op drukke dagen (van bijvoorbeeld jaarmarkten) wanneer vele reizigers hier pleisterden. |
De eerste brug bestond uit een houten constructie met twee gelijke openingen met draaibruggen en een vast gedeelte in het midden. Opmerkelijk was dat de brug altijd open stond. Een rijtuig dat wilde passeren moest wachten tot de brugwachter het teken gaf dat de overtocht veilig kon geschieden. Bovendien mochten er geen twee rijtuigen tegelijk de brug oprijden en moest het passeren stapvoets gebeuren. De tarieven van de rijkstollen op de grote rijkswegen golden ook voor de brug van Oudeschouw. Voetgangers, die 's nachts wilden passeren, moesten zich bij de brugwachter melden om voor 10 cent per persoon de brug dichtgedraaid te krijgen. Overdag hoefde een voetganger echter geen tol te betalen. Deze tarieven bleven de rest van de 19e eeuw gelijk, hoewel er in de loop der tijd nieuwe categorieën bijkwamen, zoals de hondenkar. Na ongeveer 40 jaar waren de beide draaibruggen aan vervanging toe. De bouw van een nieuwe brug werd voor fl. 19.980 gegund aan aannemer J.P. Sjaardema. Na enige tegenslag, waarbij de pont tijdelijk weer in de vaart was, kon op 16 mei 1880 een nieuwe ijzeren draaibrug, met een doorvaartwijdte van 8 m, voor het verkeer worden opengesteld. Na bijna 65 jaar dienst werd de tweede brug op 14 april 1945 (tegen het einde van de tweede wereldoorlog) door terugtrekkende Duitsers met dynamiet opgeblazen. Ook de brug over de Irnsumerzijl en de spoorbrug bij Grouw gingen toen de lucht in. |
In de tweede wereldoorlog was ter plaatse het Prinses Margrietkanaal gegraven. Hierdoor hoefden de schepen niet meer via de Boorn over Irnsum, maar konden ze rechtstreeks van Terhorne naar Grouw varen. Voortaan lag het dorp Irnsum niet meer aan de belangrijke scheepaart route... |
Door het nieuwe kanaal vertraagde de besluitvorming over een nieuwe brug bij Oudeschouw. Zo kon het gebeuren dat pas jaren na de oorlog, op 31 mei 1951, de tijdelijk ophaalbrug door een definitieve brug werd
vervangen. Deze brug, die er nog steeds ligt, kreeg hoge opritbanen en kwam een stukje westelijker te liggen. Inclusief een nieuwe woning voor de brugwachter bedroegen de kosten ca. fl. 1 miljoen. Maar dit is een relatief bedrag voor wie weet dat het Aquaduct bij Grouw (opgeleverd in 1992) wel 70 maal zoveel heeft gekost… |
Bronnen: "Aldfaers Groun", J.P. Wiersma, 1948. "Van veerpont tot aquaduct", ing. M. Tangerman. |
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum |