Terug naar hoofdstuk    Naar homepage

De dorpseconomie in het jaar 1901

In het begin van de 20ste eeuw telde Irnsum maar liefst vijf kasteleins en zeven winkeliers. En dan zijn alle bakkers en slagers nog niet eens meegeteld! In die tijd zag een dorpsgemeenschap er iets anders uit dan heden ten dage het geval is. Eigenlijk was het een op zich zelf staande mini-economie. Alleen voor specialistische goederen en diensten kon men niet in het eigen dorp terecht.

De gegevens voor dit verhaal zijn geput uit het "Kohier van Hoofdelijken Omslag" van het dienstjaar 1901. Dat is een lijst van belastingplichtigen, met naam, beroep en "vermoedelijk zuiver inkomen". Opmerkelijk is het feit dat er diverse beroepen worden vermeld die we eigenlijk niet meer kennen, zoals: kuiper, koemelker, koperslager, turfschipper, olieslager en brievengaarder. Tot deze categorie behoort ook het beroep van veldwachter, maar die had dit dorp in 1901 kennelijk niet nodig om de orde te kunnen handhaven.

Talrijke beroepen worden in het tegenwoordige Irnsum niet meer beoefend. Hierbij kunnen we denken aan: smid, veearts, schoenmaker, zuiveldirecteur en steenhouwer. Bovendien hebben de boeren geen arbeiders meer en zijn vele ambachtelijke activiteiten ondergebracht in elders gevestigde bedrijven.

Cafe de Twee Gemeenten rond 1900
Een andere interessante conclusie is dat talrijke achternamen van dorpelingen uit 1901 ons nog bekend in de oren zullen klinken: Van den Bosch, Postma, Posthuma, Riemersma, Schaap, Haringsma, De Wolff, Nijdam, Sikkema, Hijlkema, Terra en Van der Goot.
In een aantal gevallen betreft het ongetwijfeld "de pake van", zoals bij de namen: Gabe Hofstra, Wietze van der Mei, Klaas de Jong, Klaas de Haan, Arjen Schoustra, Wybe van der Meer, Sijbren van Balen, Anne Damsma en Hotze Elzinga.

Zoals gezegd, vermeldt deze lijst de geschatte inkomsten. Wat daarbij opvalt is allereerst dat het gemiddelde jaarinkomen minder dan f 1.000 bedroeg.... In bijna 100 jaar tijd is de koopkracht van de gulden dus behoorlijk afgenomen. In 1901 verdiende een arbeider of ambachtsman rond de 400 gulden per jaar. Het hoogste inkomen in Irnsum was toen ruim 20 maal zo hoog; deze beste man moest dan ook maar liefst f 459,25 belasting betalen.

Zelfs binnen bepaalde beroepsgroepen, zoals kooplieden, kon sprake zijn van een aanzienlijke spreiding tussen het hoogste en het laagste inkomen. Bij de veehouders waren deze onderlinge inkomensverschillen het grootst, met een verhouding van 1:10.

Op de lijst staat een aantal mensen "zonder beroep", terwijl ze toch een behoorlijk inkomen genoten. Dit zullen de renteniers geweest zijn. De hoogste van deze groep was Antje Boersma, met een bedrag van f 6.200. Dit was het op één na hoogste inkomen van de gehele toenmalige gemeente Rauwerderhem! Antje's vriend Pieter Oosterwal, die als "verver" op de lijst stond, moest rondkomen van f 400.

De "bollekoerrintster" en andere werkers rond 1900
Zoals wellicht bekend, genoten "de dorpsnotabelen" in vroeger tijden een hoog aanzien. Het is daarom interessant te weten wat deze mensen verdienden. Hier volgt de "Irnsumer top 5", met hun inkomsten in 1901:

1. Melle Oosterhaven, huisarts f 2.750
2. Johannes Hooijman, pastoor f 1.300
3. Bauke Tacoma, veearts f 1.200
4. Ekke Blauw, schoolhoofd f 1.000
5. Jan Fennema, zuiveldirecteur f 800

Nevenstaande tabel geeft inzicht in de dagelijkse economische activiteiten in het dorp, en hoe de verschillende beroepen werden beloond. Echt "voorname" beroepen, zoals notaris en gemeentesecretaris kende Irnsum niet. De burgemeester, die in Rauwerd woonde, verdiende toen per jaar f 3.050. Mensen die weinig verdienden stonden uiteraard niet op de belastinglijst. Dat waren ondermeer los-arbeiders, seizoenwerkers, knechten en werklozen.

25x veehouders, gemiddeld f 1.630
6x kooplieden, gemiddeld f 1.165
2x predikanten, gemiddeld f 1.150
4x bakkers, gemiddeld f 725
7x timmerlieden, gemiddeld f 635
5x kasteleins, gemiddeld f 480
7x winkeliers, gemiddeld f 460
6x koemelkers, gemiddeld f 410
4x schoenmakers, gemiddeld f 375
4x schippers, gemiddeld f 375
4x onderwijzers, gemiddeld f 360

Titelblad met gaten van de muizen...
Opvallend is dat bakkers met f 725 veel meer verdienden dan slagers, die met gemiddeld 400 gulden tevreden moesten zijn. Ook timmerlieden hadden het beter dan andere ambachtslieden. Veel beroepen, zoals verver, kuiper, smid, koperslager, arbeider en brievengaarder, moesten het doen met f 350 à f 400. Van de mensen die "met de handen" werkten kwam een enkele uitschieter op f 500 per jaar.

Het aantal belastingbetalers was maatgevend voor de onderlinge verhoudingen van de dorpen: Irnsum 112, Rauwerd 97, Terzool 40, Poppingawier 34, Deersum 32, Sijbrandaburen 26.


Briefhoofd 1899 van de Irnsumer steenhouwerij
Uiteraard zijn dit niet de inwonertallen, omdat in de meeste gevallen alleen het gezinshoofd op de belastinglijst werd vermeld. Een laatste opvallende conclusie is dat in de omliggende dorpen vrijwel dezelfde beroepen voorkwamen. Alleen gemeenteambtenaren, een oproeper, een wagenmaker, een veerschipper en een sluiswachter troffen we niet aan in het Irnsum van 1901.

Naar boven
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum