Terug naar hoofdstuk    Naar homepage

Uit het dagboek van Mindert Everts Hoekstra (1825-1879)

De hoofdpersoon in dit verhaal werd geboren te Irnsum als jongste zoon van Evert Sjoerds Hoekstra (1792-1827) en Minke Jans Sybinga (1790-1869). Hij heeft zijn hele leven in het ouderlijke huis gewoond, aan de Boorne in het zuideinde van het dorp. Net als zijn vader was hij boterkoopman van beroep. Mindert Hoekstra trouwde in 1850 met Tjettje Ynzes Oetsma (1828-1913), wiens naam ook wel werd geschreven als Tjeerdtje Oedsma.

Het pakhuis lag aan een drukke scheepsroute

Het dagboek beslaat een periode van bijna 35 jaar

Mindert begon zijn dagboek in oktober 1841, toen hij 15 jaar was. De laatste notities maakte hij in 1875. Toen was het al geen dagboek meer, maar een opschrijfboekje voor jaarlijkse hoogtepunten en bijzonderheden, waarbij hij ook wel eens enkele jaren oversloeg. In het begin schreef hij afwisselend in het Duits, Engels en Frans, doch nadat hij 20 jaar was geworden alleen nog in het Nederlands. De behandelde onderwerpen zijn zeer divers en lopen van de dagelijkse handelszaken tot zo nu en dan filosofische en godsdienstige beschouwingen. Daardoor heen geweven zijn allerlei persoonlijk notities over gezin en familie…

Minderts oudste broer Sjoerd was in 1815 geboren te Friens. Zijn broer Jan zag in 1817 het levenslicht in Irnsum. In de tussenliggende periode is het ouderlijk gezin dus naar Irnsum gekomen, waar vader Evert Sjoerds Hoekstra een bloeiende handel in boter en kaas opbouwde. Toen hij op vrij jonge leeftijd overleed was Mindert nog een baby. Zijn moeder hertrouwde enkele jaren later met dorpsgenoot Jantje Kuperes (Jentje Cuperus), die bediende van politie was.

Reizen buiten de grenzen van de provincie

Reeds op jonge leeftijd mocht Mindert op dinsdag mee naar de markt in Sneek. Toen hij nog maar net 16 was ging hij er voor het eerst alleen naar toe, vermoedelijk met de zeilboot. Ook reisde hij per rijtuig en met de trekschuit naar Dokkum. In april 1843 gingen ze (vermoedelijk hij en zijn oudere broer Sjoerd) met het schip naar Holland, eerst Hoorn, daarna Purmerend en Edam.

In juni 1844 schrijft Mindert dat hij naar een “expositie van de Friese industrie” was geweest en in maart 1847: “Daar er een vrouwspersoon laatstleden Maandag naar Ommerschans getransporteerd worden zoude met de wagen leek dit geene ongeschikte gelegenheid voor mij om een gedeelte van Drenthe en Overijssel te bezien. Dit is dan ook gebeurd”.

Klaas C. Nijdam was toeziend voogd over Mindert Hoekstra

Op 20 november 1845 overleed Klaas C. Nijdam, in leven kerkvoogd en landbouwer. Hij was toeziend voogd van Mindert, doch “leefde in onmin met” diens stiefvader. “Nijdam bezat onderscheidene goede eigenschappen, doch ontluisterde deselve geheel door eene al te groote zucht om zijne tijdelijke goederen te vermeerderen; daarbij mogt hij gaarne pretjes lijden, waar men zich te goed kon doen zonder dat het hem koste. Voor het overige had hij nog wel eens wat over voor een boek of iets anders daar zijn smaak op viel. Het hinderde hem niet weinig dat men hem op het laatst die achting niet meer toedroeg die men in het eerst wel voor hem koesterde, hetwelk voornamelijk door zijne al te grote karigheid veroorzaakt werd. Als toeziende voogd over mij kan ik hem noch prijzen noch laken, want bij mijn weten heeft hij nooit iets gedaan, waardoor hij van mijne waardigheid blijken gaf”.

Op 17 december 1848 schrijft Mindert: “Daar ik op den 15 dezer 23 jaar of meerderjarig ben geworden, kan de verdeeling der vaderlijke nalatenschap thans onverhinderd plaats vinden.” Zijn broer Sjoerd erfde enig land ter waarde van fl. 2.400,-. Het pakhuis ter waarde van fl. 1.200,- kregen Sjoerd en Mindert samen in eigendom. Broer Jan erfde 3 Russische obligaties en de rest werd als contant geld verdeeld.

Zuideinde van Irnsum, waar de Hoekstra's woonden

Panorama vanaf de toren van de NH-kerk. Geheel rechts de boerderij Ludringa State, waar Klaas Nijdam boer was. Helemaal links, achter de latere pastorie (het grote huis op de voorgrond) woonde de familie Hoekstra.


Ouderlijk gezin en broers van Mindert Hoekstra

Broer Jan had in 1841 de ouderlijke woning reeds verlaten en woonde toen waarschijnlijk in Aalsum bij Dokkum. Hij stimuleerde Mindert tot het leren van de buitenlandse talen, wat bij de handel immers goed van pas zou komen. Jan Hoekstra trouwde in 1846 te Grouw met Hiltje Piers Sjollema, doch was zelf niet betrokken bij het handelsbedrijf in Irnsum.

Zijn broer Sjoerd Hoekstra daarentegen wel, want tussen de regels door is te lezen dat hij in het ouderlijk huis bleef wonen om de zaken van hun vader voort te zetten. Hij was in 1838 (voor het dagboek begon) getrouwd met Hyke Gerbens Bergsma. Zij stierf op 7 maart 1849, waarvan slechts een korte notitie: “heden avond was het pleit van Hieke beslist”.

Vijf jaar later, begin 1854, hertrouwde Sjoerd Hoekstra te Rauwerd, met Jantje Hessels Postma. “Door dit huwelijk, zoals wel van zelve sprak, kon onze zamenwoning niet langer plaats hebben en zij hebben daarom ook gisteren hunne afzonderlijke woning betrokken. Op 4 juni 1854 schrijft Mindert: “Gisteren werd door onze Minke (3 jaar) de eerste steen gelegd aan het huis door Sjoerd en de zijnen te bewoonen”. Dit nieuwe huis stond naast het ouderlijk huis, waarin Mindert met zijn moeder, stiefvader en stiefzusje bleef wonen.

Herdenkingsfeest 1813-1913 te Irnsum

Deze foto is van het herdenkingsfeest in 1913 (100 jaar vrij van Napoleon). Op de drempel van het huis rechts staat Sjoerdje Hoekstra (geb. 1881), een kleindochter van Mindert's broer Sjoerd.
Dit is vrijwel zeker het huis dat Sjoerd Hoekstra liet bouwen in 1854. (Later was hier de rijwielzaak van Luppen gevestigd)


De oudste zoon van Sjoerd, die net als zijn grootvader Evert Sjoerds heette, werkte mee in de zaak en ging ook naar de markt, dinsdags naar Sneek en vrijdags naar Leeuwarden. Op 10 juni 1859 klaagde hij over vermoeidheid en kort daarna kreeg hij koorts. Dokter Molenaar werd er bij gehaald, doch het mocht niet baten want op 2 juli 1859 overleed hij, nog maar 19 jaar oud.

Notitie 10 juni 1866: “Heden middag overleed onzen waarden stiefvader. (Jantje Kuperes) Zijne krachten van ligchaam en geest waren in de laatste weken snel afgenomen maar eerst sedert kort werden wij bedacht dat zijn verscheiden aanstaande kon zijn.” Enkele jaren later, na het overlijden van Menke Jans Sybinga schrijft Mindert: “Wij, hare kinderen, kunnen ons verheugen in welvaart zoo als maar weinige is weggelegd, en die is grootendeels verschuldigd door de opvoeding die zij ons gaf en het voorbeeld dat zij ons voorhield”.

Persoonlijke notities en gezin van Mindert Hoekstra

Nadat Mindert 18 jaar werd, moest hij naar Rauwerd om te loten voor de militaire dienst. Hij had geluk want hij trok nummer 25 en was “totaal vrij”.

Het korps van dienstplichtige militairen heette de Nationale Militie. Naast vrijwilligers bestond het uit ingelote dienstplichtigen. De registratie van dienstplichtigen vond plaats op hun 18de jaar in de gemeente waarin ze woonden. De recruten traden op hun twintigste voor 5 jaar in militaire dienst. Gewoonlijk waren er binnen een kanton onvoldoende vrijwilligers. Het aantal recruten werd dan aangevuld met lotelingen. Op een vastgestelde datum werd daartoe in de hoofdplaats van het kanton geloot. Elke ingeschrevene trok een nummer en degenen met de laagste nummers vulden het contingent aan totdat het voltallig was. Tot 1898 kon iemand die was ingeloot zich laten vervangen door een remplaçant. Vaak werd dit in een notariële akte vastgelegd. In 1898 werd dit stelsel afgeschaft en de persoonlijke dienstplicht ingevoerd. Het lotingssysteem werd in 1938 afgeschaft.

Op 15 december 1845 schrijft Mindert: “Deze dag is een der merkwaardigsten van mijn leven. Ik word op denzelven twintig jaren oud. Ik eindig dus een gewigtig tijdperk en treed een niet min gewigtig in.”

Notitie zondag 2 mei 1847: “Deze dag is eene der gewigtigsten van mijn leven. Ik heb dezen morgen mijne Belijdenis afgelegd en ben alzoo thans een lidmaat van de Gereformeerde Gemeente (opm: dit is de NH kerk) van Irnsum en Rauwerd”.

Op donderdag 1 augustus 1850 treedt Mindert Hoekstra in het huwelijk, waarover hij ondermeer schrijft: “Eene opregte huwelijksverbintenis, eene verbintenis niet op koele berekening van geld of goed gebouwd…”. Kennelijk heeft hij daarna minder tijd voor zijn dagboek, want pas na de geboorte van hun tweede kind neemt hij de pen weer ter hand. Mindert en Tjeerdtje hadden een kinderrijk gezin:
  • Minke, geboren 10 mei 1851
  • Richtje, geboren 16 januari 1853, gedoopt 20 maart
  • Evert, geboren 15 maart 1855
  • Tjeerd, geboren 31 jan 1858
  • Sjoukje, geboren 9 december 1860, gedoopt 27 januari
  • Jantje, geboren 6 maart 1864
  • Mintje, geboren 7 juli 1866
  • Iena, geboren 16 oktober 1871
In een tijd dat kindersterfte nog veel voorkwam, overleed alleen dochter Jantje op jonge leeftijd. Op 13 februari 1875 vond de begrafenis plaats: “De beide dominees Dingemans en Molenaar hadden de uitnoodiging aangenomen de voorgang te hebben. Deze met meester en meestersche Blaauw waren de enigen die de overledene niet in den bloede bestonden. Jan Rinkes kan toch tot de bloedverwanten gerekend worden.” (opm: Jan Rinkes trouwde later dat jaar met de oudste dochter Minke)

In de 19e eeuw was de Boorne nog de belangrijkste verbinding voor Irnsum.
Het huis helemaal links was het pakhuis van Mindert Hoekstra. Het woonhuis is niet zichtbaar. In het grote huis midden op de foto (met de gevel overdwars) was later een grote kruidenierszaak gevestigd.


Gezicht op de huizen aan de oever van de Boorne

Enkele opmerkelijke gebeurtenissen in de omgeving

In 1841: “Het gaat het niet goed met de boedel van Jorrit Brurs, men zegt dat hij meer schulden dan bezit heeft. Dit betreft vermoedelijk de nabijgelegen houtzaagmolen, die Folkert van Loon in 1822 had verkocht aan Bouwe Broers de Boer. Op 19 november 1845 brandde volgens het dagboek de molen van de erven Hille Nijdam voor een gedeelte af. Dit moet haast wel dezelfde molen zijn geweest, want de zogenaamde Nijdam molen werd veel later gebouwd door Hoyte Nijdam.

In 1842 was de straatweg naar Sneek gemaakt, terwijl “ze ook bezig waren met de makadam weg naar Grouw”. Die weg was aan het begin van 1843 nog niet gereed. In 1846 meldt Mindert in zijn dagboek: “Er loopt thans veel spraak van eenen Spoorweg in de Provincie Vriesland”. Later dat jaar kreeg in Leeuwarden een moordenaar de doodstraf: “Het is voorzeker een groot geluk dat zulk een schouwspel hier zo zeldzaam is”.

Overstromingen, strenge winters, hete zomers en muizenplagen

Als Mindert zijn 16e verjaardag viert, op 15 december 1842, maakt hij melding van wateroverlast. Sommige mensen kregen water in huis en dorpsgenoot Jan Harmens trok tijdelijk in bij Jelle van Dijk, de overbuurman van de Hoekstra’s. De volgende dag kreeg ook de familie Hoekstra last van het hoge water, dat in de pronkkamer was gestroomd. Mindert besloot zijn boeken in veiligheid te brengen.

In de winter van 1844/45 bracht men de boter met sleden over de Zuiderzee naar Holland en op 25 maart werd er op dezelfde zee bij Lemmer nog een harddraverij met paard en slede gehouden. Het jaar daarop schreef Mindert: “De 16 maart van verleden jaar (1845) was zoo koud dat de oudste menschen eenparig getuigden nog nooit zulk eene koude gevoeld te hebben”.

Een bericht uit 1846: “Deze zomer en vooral de Hondsdagen zijn zoo warm geweest dat bijna niemand zich zulk eene hitte bij aanhoudendheid herinnert. Ten gevolge van het mooije weder hebben de boeren over het algemeen het hooi bijzonder mooi gewonnen, maar velen hebben het wat al te vroeg in de schuur gebragt, waardoor het nu hevig begint te broeijen, zoodat hier en daar reeds boerenhuizingen zijn afgebrand”.

In 1847 zag het weiland door muizenplagen op vele plaatsen letterlijk zwart. Sommige boeren zetten in hun wanhoop land onder water… De prijzen van de koeien waren ongehoord hoog: “Op 18 mei kochten wij eene koe voor fl. 93,- en verkochten deze 18 juny weer voor fl. 133,74. Als eene bijzonderheid heeft men dezen zomer ook nog het groot getal ooijevaren opgemerkt. Een boer die een stuk land onder water gezet had zag bij honderden deze vogels er bij om vliegen, iets waarmede hij bijzonder in zijn schik was want zij bragten mede het hunne toe om de muizen te verdelgen”.

“In het laatste vierendeel van 1847 heeft zich de zoo zeer gevreesde longziekte onder het vee weder vertoond, en wel het eerst in de stal van F.S. Andringa, boer onder Friens bij wien dan ook al het vee afgemaakt en in de grond begraven is”.

Plattegrond van Irnsum-zuideinde in 1832
Op nummer 209 woonde Mindert Hoekstra. Nummer 209a is het pakhuis.

De handel in boter en kaas

Tot aan de grote landbouwcrisis, die in 1878 begon, werden boter en kaas nog op de boerderij gemaakt. Handelaren, zoals Mindert Hoekstra, gingen bij de boeren langs om het op te kopen. De Hoekstra’s deden dat meestal per boot, wat de ligging van hun pakhuis aan de Boorne verklaart. Ze hadden ook personeel in dienst, want op een keer gaan “de beide oude kooplieden” naar de markt in Sneek, in plaats van Mindert zelf.

In zijn dagboek maakte Mindert regelmatig melding van de prijzen van boter en kaas. Op dinsdag 16 februari 1842 leverde hij 550 kazen af bij handelaar Halbertsma te Grouw. Ook verkocht hij aan de heren Harmens en Zonen te Harlingen, die exporteerden naar Engeland. In 1846 komen de eerste berichten over veranderingen in de boterhandel “de zoogenaamde schippers of boterverkoopers schijnen sommigen een doorn in het oog te zijn en daar wij ook onder dezen behoren… De neiging schijnt onder de botermakers (boeren) meer en meer te ontwaken om hunne boter zelf te verkopen”.

Donderdag 10 juni 1847: “Sjoerd is vandaag na Grouw geweest om eens op de weekmarkt te zien die aldaar vandaag een week voor het eerst gehouden is. Het schijnt dat deeze weekmarkt ons nog al enigszins nadeel berokkenen zal want de boeren in Idaarderadeel worden voor een gedeelte althans genoodzaakt om hunne boter en kaas aldaar publiek te verkoopen”. In dat jaar is de kaas duur en de Hoekstra’s besluiten de 104 nagelkazen die op voorraad liggen nog enige tijd te houden, omdat de prijs achterblijft en ze het niet kunnen exporteren, want de Engelsen lustten deze soort niet…

Een andere notitie uit 1847: “De lijnkoeken en raapkoeken zijn tegenwoordig ook ontzettend duur. Beste Hollandsche lijnkoeken gelden thans voor de verbruiker fl. 14,- Vriesche en Groninger fl. 16,- raapkoeken fl. 9,- a 10,-.“ In het begin van 1853 schrijft Mindert wederom over de veekoeken: “Veel sneeuw die alle communicatie belemmerde en groot ongerief aan den binnenlandschen handel en daardoor ook aan ons berokkende. Wij hadden koeken in Holland gekocht om in’t midden van February te ontvangen doch de schipper bleef onderweegs te Enkhuizen liggen en is eerst Zaturdag den 2 dezer aangekomen. Gedurende al dien tijd hebben wij ons met inlandsche koeken moeten behelpen, doch deze waren zeer schaarsch, en ’t was voor ons vooral moeijelijk die te krijgen omdat wij ons in de laatste jaren meer bijzonder op het debiteren van Holandsche koeken hadden uitgelegd en alzoo minder met Vriesche olijslagers in connectie staan”. Ze kochten dus veekoeken in Holland, wellicht om retourvracht te hebben.

De zakelijke affaires van de gebroeders Hoekstra bleven niet beperkt tot boter en kaas, want naast veekoeken werden allerlei agrarische benodigdheden verkocht, zoals touw. Bovendien exploiteerden ze een winkel in hun huis.

Economie, armoe, hongersnood en dreigende revolutie

Ongetwijfeld had Mindert een goede opleiding genoten, want hij schreef deskundig over zaken waar de meeste tijdgenoten amper weet van hadden. Zoals de grootschalige inwisseling van het oude muntgeld (gouden tientjes, achtstuiver stukken, dukatons, etc). “De regering wenst vooral het geldsnoeien te beletten, hetwelk thans bij ons een schrikbarende hoogte heeft bereikt”. Hij legt ook de link naar zijn eigen situatie, want “op 27 maart 1846 ontvingen wij voor de eerste maal een zak nieuwe Rijksdaalders”.

In zijn terugblik over 1844 maakte Mindert al melding van aardappelziekte, armoede en bedelaars. Het zou nog erger worden. “In het verleden jaar (1846) zijn reeds onderscheidene huisgezinnen, waaronder zelfs welgestelde, naar Amerika vertrokken, na hunne eigendommen hier aan geld gemaakt te hebben”. Een direct gevolg van de armoede was het zogenaamde aardappel oproer in Harlingen. De mensen sloegen aan het plunderen omdat ze niet genoeg te eten kregen. Terwijl hier hongersnood was werden er aardappelen uitgevoerd naar Engeland. De onlusten sloegen over naar andere plaatsen in Friesland. De armoe was ook dichtbij: “Men heeft hier te Irnsum voor de gemeene man het brood afgeslagen tot op 5 stuivers, waarvoor de uitgaven uit een kollekt bij de notabelste ingezetenen gevonden worden”.

In zijn dagboek gaat Mindert Hoekstra eveneens in op de economische en politieke veranderingen gedurende het midden van de 19e eeuw. Zo maakt hij melding van een grote hongersnood in Engeland en de revoluties van 1848 in andere landen.

Kort na de grondwetwijziging van 1848 en de bestuurlijke hervormingen nam de economie een wending en goede, zoals enkele jaren later blijkt uit het zinnetje “de voorspoed die wij tegenwoordig meestal in onze zaken hebben…”

Een filosofische beschouwing

Op tweede kerstdag 1854 relativeert Mindert Hoekstra zijn situatie en geeft zich over aan een filosofische beschouwing: "Als ik eens nadenk, over hetgeen ik gedaan of ondervonden heb, word ik altijd bevestigd in de ervaring, dat wij menschen hier op aarde, afhankelijk zijn van vele zaken en omstandigheden, zoo groote als kleine, die wij noch voorzien, noch berekenen kunnen en waaraan wij ook niets konden veranderen, zelfs al zagen wij die nog zoo langen tijd vooruit en die echter vrij wat ons geluk of ongeluk hier op aarde bepalen".

Naar boven
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum