Terug naar hoofdstuk    Naar homepage

De houtzaagmolen en zeehandel van Folkert van Loon

Op deze oude kaart van Eekhoff uit 1849 staat onder Irnsum het woordje "Houtzaag-
molen". Dit was niet de oliemolen van Nijdam, want die werd pas veel later gebouwd. Deze molen stond eens aan de Boornoever, ongeveer tegenover de NH kerk.
Detail van de Eekhoff kaart
De Irnsumer zaagmolen heeft eerst ergens anders dienst gedaan. Langs de zeedijk, onmiddellijk ten zuiden van het Harlinger grondgebied, stonden ooit drie houtzaagmolens. Eén hiervan was in het bezit van de familie Van Loon. Op 4 juli 1781 kocht Nicolaas van Loon van zijn zwager Allard Scheltinga een molen, die als volgt werd beschreven: "… een schoone houtsaagmolen, de Noordsche Hingst genaamd, met desselvs drooghuis tegen over de molens over de opvaart op 't tweede perceel staande, en knegtswoninge aan de huisinge van Jan Cornelis van der Molen… met nog een strook land langs de zeedijk…"


De molen nadat hij in 1855 opnieuw werd opgebouwd
In het jaar 1800 werd de molen in Irnsum opnieuw opgebouwd door de Leeuwarder molenbouwer Frans Beerends Schaafsma. Op 1 oktober van datzelfde jaar werd de vernieuwde molen in werking gesteld en herdoopt met de alleszeggende naam "De Twee Gebroeders". Folkert Nicolaas van Loon (1775-1840) schreef in zijn dagboek: "… en wij waren de eerste october voor de eerste maal aanschouwers zijner beweging, en zagen op een nieuwe plaats, en in een nieuwen oord van balken planken zaagen. Meer dan 100 jaren is deeze zaagmolen in onze familie geweest. So bij mijn eijgen vader, en moeders vader, en grootvader, waarvan de bijsondere aantekeningen berusten bij oom Allard Scheltinga…"

Nicolaas van Loon was advocaat en notaris in Harlingen. Mogelijk verwierf hij de molen als geldbelegging. Na zijn dood in april 1784 (zijn vrouw was toen al overleden) erfden zijn minderjarige zonen Folkert en Arnoldus de molen. Hun oom, genoemde houtkoopman Allard Scheltinga, heeft de molen beheerd als voogd, gedurende de minderjarigheid van de broers.

In de zomer van 1793 kwam Folkert in de leer bij houthandelaar Wijtze Sijbrands, die op het Vliet in Leeuwarden houtzagerij had. Hier kreeg hij zijn opleiding om eens de ouderlijke molen te kunnen overnemen. Zijn jongere broer Arnold ging talen en wijsbegeerte studeren.

Naarmate hij meer inzicht kreeg in de zaken van zijn patroon, kwam Folkert van Loon tot de conclusie dat het beheer door hun oom Allard niet in het voordeel was van de beide broers. In 1795 diende hij bij het Hof van Friesland het verzoek in hem als minderjarige toestemming te verlenen voortaan zelf het beheer over de ouderlijke nalatenschap te voeren. Op 17 december van dat jaar werd de gevraagde "veniam aetatis" (handlichting) verleend en was hij zelf baas. Doch tien jaar later had Allard Scheltinga nog steeds geen rekening en verantwoording afgelegd…
In 1796 solliciteerde Folkert van Loon naar de betrekking van grietenijsecretaris van Rauwerderhem. Hij kreeg de baan en in het voorjaar daarop verhuisde hij met zijn vrouw Hiske Stedehouder naar Irnsum. Omdat hij zo graag zeilde ging Van Loon liever niet in de hoofdplaats Rauwerd wonen. Door de politieke ontwikkelingen (het was immers in de Franse tijd) duurde zijn aanstelling slechts één jaar.

Rond 1800 was de trekschuit het openbaar vervoer...
Folkert nam het initiatief in eigen hand en begon terstond een eigen handel in zuivelproducten. En dat was nog maar het begin, want in 1799 besloot hij met zijn broer de ouderlijke houtzaagmolen over te brengen naar Irnsum en deze alhier verder gezamenlijk te exploiteren. Zo werd de in enkele jaren tot bloei gebrachte boter- en kaashandel uitgebreid met de exploitatie voor gezamenlijke rekening van de houtzaagmolen en een handel in vuren en grenenhout.
Zuideinde van het dorp, met rechtsonder de molen
Kort na de eeuwwisseling exporteerde Van Loon al belangrijke hoeveelheden boter en kaas naar Engeland. Bovendien maakte hij fortuin als grossier in aardewerk. Vermoedelijk brachten de in Engeland geloste schepen deze lading mee terug en had hij hiervoor in Friesland onder de welgestelde families grage afnemers gevonden.

De zaken gingen voorspoedig, want aan het eind van 1803 bezat Folkert niet alleen de helft van de zaagmolen, maar ook drie ruime pakhuizen, een nieuw gebouwd woonhuis voor zichzelf, benevens een schiphuis aan de Boorn en een royaal (vermoedelijk zeewaardig) zeiljacht. Dat alles had hij in luttele jaren tijds opgebouwd.


De kadastrale kaart van 1832 (hiernaast) toont het zuideinde van Irnsum. De grote weg loopt links (langs kavel 215) en de Boorne rechts, langs kavel 213 met daarop de molen. Het langwerpige perceel met nummer 214 geeft de molen aan. Tenslotte staat linksonder, met nummer 216, het bijbehorende huis. (Het grote vrijstaande perceel boven op dit kaartje is de voorganger van het Bordaa Hus)


In 1806 kreeg Folkert, ter compensatie van zijn gedwongen vertrek als grietenijsecretaris, de functie toegewezen van commissaris, belast met de voorbereiding van een nieuwe grondbelasting in de gemeenten Rauwerderhem, Idaarderadeel en Baarderadeel. Omdat hij veelvuldig van huis was, ruilde hij zijn woning bij de molen met die van zijn zwager Pieter Stedehouder, die al een aantal jaren in Irnsum woonde. Deze had indertijd de andere helft van de houtzagerij overgenomen van Folkerts jongere broer Arnoldus. Zwager Pieter zal dus sindsdien de dagelijkse leiding in de molen hebben gehad.

In november 1806 vestigde Napoleon het Continentaal Stelsel, dat de export naar Engeland verbood en toen was het spoedig voorbij met de "lucratieve en gevaarlijke zeehandel". De jaren 1808 en 1809 waren in financieel opzicht slecht verlopen, want Folkert verloor door mislukte handelskansen "meer dan 50.000 gulden, de zure vrugt van 14 jaaren harde vlijt". Uit de helft van de exploitatie van de zaagmolen en de inkomsten uit zijn ambtelijke functie kon hij zich overigens nog behoorlijk bedruipen. In maart 1809 betrekken Folkert en zijn (tweede) echtgenote een voor hen nieuwgebouwde woning in Irnsum.

De ambtelijke werkzaamheden voor de grondbelasting kwamen in de loop van 1810 gereed. Daarmee eindigde zijn aanstelling als Commissaris en aansluitend werd hij benoemd tot Ontvanger der grondbelasting. Zelfs werd hij daarnaast in 1811 nog aangesteld als Maire van Rauwerderhem, wat zou duren tot het einde der Franse overheersing. Op zijn verzoek bleef Van Loon vanaf 1813 het ambt van Schout van Rauwerderhem waarnemen. Toen in 1816 de definitieve grietenijbesturen werden ingesteld eindigde die functie, maar tegelijkertijd werd hij aangewezen om als 1e Assessor deel uit te maken van de nieuwe grietenijraad van Rauwerderhem.

Tegelijkertijd met de Franse overheersing eindigde in 1813 ook het Continentaal Stelsel en nog datzelfde jaar hervatte Folkert zijn handel op Engeland. Helaas verliepen de handelszaken minder voorspoedig dan in de eerste jaren. Dat had te maken met andere externe omstandigheden, maar ook met het feit dat Folkert naast zijn drukke werkzaamheden erg veel tijd besteedde aan scheepsbouwkundig onderzoek en experimenten.

Verder zal de bouw van zijn schip Mercurius in 1815/16 de nodige tijd hebben gevergd. Op basis van eigen onderzoek had hij dit schip zelf ontworpen en laten bouwen op een werf in Terhorne. Zo werd Van Loon de trotse bezitter van het volledig zeewaardige zeiljacht "Mercuris" (god van de handel), met een lengte van 13,6 m en grootste breedte 4,25 m. Het niet-traditioneel gebouwd schip voldeed precies aan de verwachtingen van zijn ontwerper.

In zakelijk opzicht was Folkert van Loon op zijn hoogtepunt aangekomen, want in de jaren tussen 1818 en 1820 raakten zijn Engelse handelszaken definitief in het slop. Daarom besloot hij de grossierderij in boter en kaas te beëindigen en zich voortaan toe te leggen op zijn zagerij en houthandel. In de loop van 1820 verkocht hij enkele panden in Irnsum, die hij in gebruik had gehad voor de opslag van boter en kaas.

Doch niet alleen met de handel naar Engeland ging het mis. Door allerlei oorzaken verliep ook zijn houthandel en zakelijke rampspoed achtervolgde hem. Om aan zijn schuldeisers te kunnen voldoen zag Folkert zich genoopt de houtzaagmolen te verkopen. (Enkele jaren eerder had hij de andere helft van de zaagmolen overgenomen van zijn zwager Pieter Stedehouder)

Op 20 april 1822 werd Van Loon's houtzaagmolen bij opbod verkocht voor vijfduizend gulden. Hij schreef hierover in zijn dagboek: "Ik heb mij slegs 5 jaren in het gehele bezit van die fabriek mogen verblijden. Tegenloop van handelszaken noodzaakte mij van deze schone aanleg met een diepgewond hart en betraand oog aftezien".

Vanaf dat moment vormde Van Loon's traktement als belastingontvanger dus de enige bron van inkomsten voor het gezin. In verband met een reorganisatie bij de belastingdienst kreeg hij een nieuwe standplaats. Hij deed al zijn overgebleven vastigheden in Irnsum van de hand en kocht met de opbrengst daarvan de voormalige burgemeesterswoning te Dokkum. In februari 1823 vestigde het gezin zich in Dokkum, nadat Folkert zijn tuinhuis en schiphuis had laten overbrengen vanuit Irnsum.

Naar Folkert van Loon zijn leven.
Naar de houtzaagmolen van Van Loon.
Bronnen: Artikel "F.N. van Loon, een vergeten Friese scheepsontwerper" door W.F. Broos. Fries Scheepvaartmuseum te Sneek.

Naar boven
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum