Terug naar hoofdstuk    Naar homepage

De afgraving van de Irnsumer terp

Terpen zijn te vinden in het kustgebied van Noord-Holland tot aan de Deense grens. In Friesland werden ze opgeworpen vanaf 500 v. Chr. tot ongeveer het jaar 1000, toen de eerste dijken kwamen. De terpen dienden tot woonplaats voor de voornamelijk van veehouderij, visvangst en handel levende bevolking.

Nadat ze hun oorspronkelijke functie hadden verloren, werden veel terpen afgegraven vanwege de vruchtbare grond. Eerst gebeurde dat vooral door boeren voor eigen gebruik. Omstreeks het midden der 19e eeuw begon de commerciële exploitatie van terpen. Het afgraven van terpen om de terpaarde met winst te verkopen werd een belangrijke economische activiteit.


Talrijke terpen aan weerszijden van de Middelzee

Kort na de eeuwwisseling viel de Irnsumer terp aan afgraving ten prooi. De aanleiding was een "Publieke Verkooping van eene Zathe en Landen te Irnsum". Op 3 en 17 Juli 1901, telkens des namiddags 4 uur (provisoneel in de herberg van Poppes te Irnsum, en finaal bij Elzinga aldaar) werd "publiek verkocht eene vruchtbare ZATHE en LANDEN, gunstig gelegen ten Zuidwesten van en onmiddellijk bij de buurt te Irnsum, bestaande uit Boerenhuizinge en onderscheidene perceelen WEIDLAND, waaronder een beste Terp, benevens drie perceelen HOOILAND in het Irnsumerveld, onder Irnsum, in huur bij Bote Sijbrens Riemersma". De terp behoorde vanouds tot de bezittingen van deze plaats, waar later de gebroeders De Haan boer zouden worden.

De eigenaar van boerderij en terp, Epke de Roos van Bienema was overleden op 8 januari 1901 en zijn erfgenamen besloten tot verkoop over te gaan. Tijdens de provisionele veiling was Sjoerd Dirks Twerda uit Oosterend de hoogste bieder voor het perceel terpland, met fl. 12.289,20. De nieuwe eigenaar van de terp werd echter Scholte Zeldenrust, "terpbaas wonende te Baard", die fl. 16.628,80 wilde betalen. Voor dit bedrag kon men in die tijd een complete boerderij laten bouwen en nog geld overhouden!

Plattegrond uit het veilingboekje
Kavel I van de veiling was in het veilingboekje omschreven als: "Een stuk TERPWEILAND, liggende wederzijds aan opvaarten, ten westen van en aan de buurt te Irnsum, kadaster no.66, groot 2 bunder 78 roede 30 el, belast met reed, pad en veeleiding, ten behoeve van al de volgende perceelen en van onderscheidene eigendommen van anderen, en, evenals al deze perceelen met gelijke erfdienstbaarheid begerechtigd door de zoogenaamde Wijde Steeg, naar- en van den publieken weg in de buurt te Irnsum, alles op de thans bestaanden voet en langs de tegenwoordig gebruikelijke paden en reeden."

De eigenaar van de terp had in 1874 "aan het Gemeentebestuur van Rauwerderhem vergunning verleend tot het verbreeden en uitdiepen van de sloot aan de Oostkant van dit perceel, ten einde die sloot ... zal kunnen worden gebruikt en beheerd als opvaart, tot het doen ophalen van vuilnis en secreetstoffen uit het dorp".

Toen de koop gesloten was kon het afgraven nog niet beginnen. Zeldenrust moest eerst nog enkele zaken te regelen, zoals "de altijd durende erfdienstbaarheden van reed, veeleiding en pad" over de terp (perceel C66) "naar en van de buurt te Irnsum". Dit recht was gevestigd in 1878 ten behoeve van de op dat moment "in aanbouw zijnde boerenhuizinge met schuur" van de familie Schoustra. Ruim 20 jaar eerder was "de eigenaar der terp bevoegd verklaard om de reed door afgraving te laten zakken".

Uit een "Akte van erkentenis van reed, veeleiding en pad", gedateerd 12 september 1902 blijkt "dat Zeldenrust thans met de afgraving van zijn perceel terpweidland een aanvang heeft gemaakt". Deze afgraving is op zijn vroegst 5 maart 1902 begonnen, want tot die datum had Bote Riemersma het land gehuurd.

Naast het cafe de ingang van de Wijde Steeg

Links het Cafe Poppes oftewel
"Het wapen van Rauwerderhem".

In Friesland vond het merendeel der terpafgravingen plaats in de periode van 1875 tot 1905, zodat de terp van Irnsum lang gespaard is gebleven. Het transport van de terpmodder gebeurde voornamelijk per schip. Het vervoer van de terp naar de boot deed men aanvankelijk met kruiwagens. Vanaf 1870 gebruikte men meestal kipkarren, die door paarden over verplaatsbare rails werden voortgetrokken.

De aarde van een terp van 1 ha was voldoende om 375 ha schrale dalgrond te veranderen in behoorlijke bouw- en weilanden. Commercieel afgegraven terpaarde werd meestal afgevoerd naar "de zandgronden, de nieuwe veenpolders of de ontgonnen heide en dalgronden" in de Friese Wouden, Groningen en Drente. Afhankelijk van de grootte van een terp en de vraag naar terpaarde, duurde een afgraving gemiddeld zes jaar. In Irnsum ging het sneller.
"Op heden Zaterdag den zevenden October negentien honderd vijf, des avonds zes uur, in de herberg van Postma te Irnsum, verscheen voor mij Durk Burgij, notaris te Roordahuizum: Sjoerd de Jong, notarisklerk aldaar als mondelinge lasthebber van den Heer Scholte Zeldenrust, zonder beroep, wonende te Irnsum. De comparant verklaarde ten overstaan van mij, notaris, in het openbaar te verkoopen en wel heden provisioneel:

De terpgrond werd in de kipkar geladen

De afgraving nam een aanvang.
De terpbaas staat helemaal rechts.
Een stuk greidland (vroeger terp), voorzien van ijzeren windmotor, aan- en ten westen van de buurt te Irnsum, kadastraal bekend Gemeente Rauwerd, Sectie C, nommer 1259, groot twee hectare zes en zestig are."

In het boek "Fan terp nei Terprâne" staat op blz. 5 dat bij de terpafgraving fundatie palen waren gevonden, in 1900. Dat zal dus enkele jaren later zijn geweest...



Op de plaats van de latere ijsbaan werden fundamenten gevonden.



Kavelplan van de terp na afgraving

De afgegraven terp werd opgedeeld in afzonderlijk te veilen percelen, genummerd I, II en II. "Deze perceelen worden bemalen door den eigen windmotor".
De terp die voor de afgraving door Zeldenrust was gekocht was iets groter. Het ontbrekende stuk, ongeveer 12 are, was het zuidelijk deel met de mesthoop van de kastelein. Dit was waarschijnlijk reeds onderhands verkocht.
Later diende dit lapje grond als Merkelân, en tegenwoordig staan er drie huizen.
De koper van perceel I moest dulden dat de "aanwezige rails en palen er tot twaalf Mei aanstaande (1906) verblijven. De verkooper zal ze, als diens eigendom, vóór dien dag vervoeren". Het onderhoud van de reed op perceel II "is ten laste van het huis en erf der familie De Haan", die na de veiling van 1901 op de boerderij kwam. Op perceel III ligt de reed naar de boerderij van Schoustra. In 1904 had Zeldenrust "genoemde reed door afgraving laten zakken".

Op zaterdag 21 October 1905, "des avonds zes uur, in café Poppes te Irnsum", vond de finale toewijzing plaats. De nieuwe eigenaar van alle drie percelen werd Doeke Boersma te Leeuwarden voor f 4.898,75. Behalve 7% kosten koper kwam daar nog fl. 45,25 bij voor "kosten vertering enz." In 1906 verkreeg Boersma toestemming voor "het leggen van een pomp onder het Steenen Pad over de voormalige terp". In de betreffende brief was bovendien sprake van een ijsbaan. (perceel I)

Terpen waren vanwege de opbrengst van de grond zo waardevol geworden, dat ze in 1905 werden opgemeten voor de vermogensbelasting.

In 1944, aan het einde van de periode van afgravingen inventariseerde men 910 terpen in Friesland, waarvan 36 in Rauwerderhem. Toen bleek dat er in deze provincie 689 terpen (ruim 75%...) geheel of gedeeltelijk waren afgegraven.

Het Steenen Pad over de voormalige terp
Gevonden in de Irnsumer terp ca. 1970

Een deel van de zogenoemde terpvondsten is nog te zien in het Fries Museum. Ook het museum "De trije grietenijen" in Grouw heeft enkele vondsten uit Irnsum tentoongesteld. Wat Irnsum betreft is het laatste stukje terp, met daarop het kerkhof, voor het nageslacht bewaard gebleven.

Bewerking van artikelen gepubliceerd in "De Stim fan Jim" februari en maart 1999.

Naar boven
www.irnsum.nl : de website over de dorpshistorie van Jirnsum